iemand die veel babbelt; kletskous. Op sommige plaatsen in de betekenis van ‘klikspaan’.
Kletsen noemt men wat op andere plaatsen klikken heet. Zoo is ook in gebruik kletskop voor klikspaan. (W. Bisschop, Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche Dialecten. In: De Taalgids. Vierde Jaargang, 1862)
‘Kletskop!’ schreeuwde Bram Steffelaar en hij draaide op zijn kruk in de rondte. (Jac. van Looy, Jaapje, 1917)