als tweede lid in allerlei samenstellingen om een bepaald soort man te karakteriseren, bijvoorbeeld collegehengst overijverig student, die alle colleges volgt. Bureauhengst is een minachtende term voor een ambtenaar, een posthengst is iemand die werkt bij de posterijen, terwijl een biechthengstvroeger een scheldnaam was voor een bepaald soort geestelijke.
Dergelijke schimpnamen zijn ook in het Duits niet ongewoon: Aktenhengst; Benzinhengst; Bücherhengst; Karrlerehengst enz.Hij is den kring vreemd waarin hij leven moest. Hij is hem van geen nut hoegenaamd en alleen goed om dictaten uit te leenen, daar hij tot het zuiverste ras behoort der collegie-hengsten. (Johannes Kneppelhout: Studenten-typen, 1839-1841)
Flanor, die de laatste woorden gehoord heeft, slaat Klikspaan op zijn pet. Was ’t het gangetje langs Root maar, Collegiehengst! (Johannes Kneppelhout, Studentenleven, 1841-1844)
Voshengst: iemand die hard studeert. (Jac. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II, 1914)