Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

hengst (1)

betekenis & definitie

hoerenloper die de bordelen iangsdrentelt. Reeds in de Bijbel (Ezechiël 23,20) is er sprake van ‘de onreine drift der hengst’.

Riek ziet hem die avond al voor de tiende keer voorbij haar raam schuiven. Ze loopt naar buiten en roept: ‘Hengst, vuile hengst!’ (A.C. Baantjer, Het 8ste wonder, 1987)

Vaak waren ze aan het breien en als er voor de zoveelste keer een ‘hengst’ langs liep, tikten ze met een breinaald tegen het raam. (Hans Brouns, Zeedijk. Ooggetuigenverslag van een buurtbewoner, 1993)

< >