(onder Twentse scholieren) iemand die veel praatjes heeft. Gesignaleerd door o.a.
Jansen (1985) en Laps. Vgl.
Engels slang: big mouth.Tot vorige week was hij niet van de buis te slaan, de grootsmoel. (Het Parool, 08/12/1993) ‘Witverziekend’ heet kan ze zich maken om oneerlijkheid en schijnheiligheid. Rooie Rotterdamse ‘grootsmoel’ Carrie praat ons bij over hypocriete politici, zwervers, burgemeester Opstelten en de ondergang van de PvdA. (De Tribune, jaargang 37 nr. 3,2001)