Wat is de betekenis van grootsmoel?

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

grootsmoel

(1936) (scheldw.) iemand die veel praatjes heeft. Reeds opgenomen in het 'Woordenboek van de Brabantse dialecten' (1967). Verder gesignaleerd door o.a. F. Jansen (Van apekop tot zielepoot). Vgl. Engels slang: 'big mouth'. • ... die sloerie van Nederveen, een hoer, Branderhorst, jouw vriend, een rooie grootsmoel, ... (H. M. van Randwijk: Burger...

2025-07-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

grootsmoel

(onder Twentse scholieren) iemand die veel praatjes heeft. Gesignaleerd door o.a. Jansen (1985) en Laps. Vgl. Engels slang: big mouth.Tot vorige week was hij niet van de buis te slaan, de grootsmoel. (Het Parool, 08/12/1993) ‘Witverziekend’ heet kan ze zich maken om oneerlijkheid en schijnheiligheid. Rooie Rotterdamse ‘grootsmoel...

Gerelateerde zoekopdrachten