hoge ambtenaar, technocraat bij de EU; Europarlementariër. Sinds het begin van de jaren zestig.
Mogelijk ontstond de term in kringen van Britse politici. De Britten (Thatcher en Major voorop) zijn immers altijd eurosceptici geweest.
Hun afkeer voor Europa hebben ze nooit onder stoelen of banken gestoken. Eurocraat dook voor het eerst op in een artikel in The Economist van 1961: ‘These new “Eurocrats” are worth watching’.
In ons taalgebied werd het in 1979 voor het eerst in een woordenboek opgenomen. Het woord werd blijkbaar gevormd naar analogie van bureaucraat en technocraat.
In de verbeelding van de burger zitten eurocraten op stapels papieren, net zoals andere bureaucraten (afgeleid van bureaucratie, een woord dat in de achttiende eeuw werd gevormd door de economist Gournay, 1712-1759). Maar meestal zou hun werk bestaan uit het afschuimen van cocktailparties.
Verder zouden ze wagens met chauffeur ter beschikking hebben. Eurocraten handelen in de ogen van de burger vaak te strikt naar de letter van de wet.
De ondertoon van het woord is dan ook smalend.
Van eurocraat werd rond 1971 ook eurocratie afgeleid.
Eurocraat werd pas echt populair in de jaren tachtig. Eurocratie is een pejoratieve aanduiding voor de vaak als absurd ervaren regelwetgeving van EU-ambtenaren.
Ook in het Duits (Eurokrat) en het Frans (Eurocrate).Dan verschijnen de Eurocraten op het toneel: in 1951 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en in 1958 de Europese Economische Gemeenschap en Euratom. En daarmee was het hek van de dam. Enkele voorbeelden, aan het Frans ontleend, zullen dit duidelijk maken. (Onze Taal, juni 1982)
Indien het Europese Imperium niet in staat is makelaars waar ook ter wereld alle lust tot speculatie tegen de Europese munt te ontnemen bedenk eens een paar middeltjes, dames en heren eurocraten, komaan, een beetje creativiteit. (De Morgen, 19/06/1997)