dwarskop. Eigenlijk: iemand met een dik, groot hoofd.
Neen, Mevrouw, ik heb geen byzonder oogmerk omtrent Saartje. Ik zal haar volkomen haar eigen keuze laten doen; en, zo de jongen haar verdient te hebben, zal hy haar hebben, al hadt hy geen zesthalf in de waereld; maar zo zy dwaas genoeg was, om een knaap te willen hebben, dat een vlegel, of een bobbekop is, of die haar dood zou kniezen, of tot gekheden brengen: Verduivelt! dan zal myn naam geen Abraham Blankaart zyn, zo ik het ooit toesta. (Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, 1782)