(jeugdtaal) iemand die slecht ziet. Sedert eind twintigste eeuw.
Vnl. in Twente. Mogelijk gaat het hier om een herinterpretatie van het gelijknamige gerecht.Theo Gramser (14): ‘Ze schelden mij altijd uit voor blinde vink omdat ik slechtziend ben.’ (de Volkskrant, 26/11/1999)
He ouwe lui, kijk eens uit je doppen, je staat er met je harses voor, blinde vink! (Trouw, 17/12/2003)