Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

apenbakkes, apenbek

betekenis & definitie

iemand met een lelijk gezicht, het gezicht van een aap. Het WNT haalt een volksrijmpje aan: ‘Zot, gek, apebek, vlooiennek! (gehoord te Leiden, ± 1922)’.

Dat Apebakkus..., Zal dat myn Man zyn..., Die Stilleveeger, die geen tong heeft om te spreeken? (A. de Wit, De Wynoegst. Kluchtspel, 1698)

De steward kwam terug en vroeg zachtaardig: ‘Geroepen, apebek?’ (Jan de Hartog, De Commodore, 1987)

< >