Suze Groeneweg was een sociaal-democratisch politica, was na de verkiezingen van 1918 het eerste vrouwelijke lid van de Tweede Kamer.
Susanna Groeneweg werd op 4 maart 1875 geboren als dochter van Arie Groeneweg en Emmigje de Ruiter. Zij groeide op in een eenvoudig landarbeidersgezin met vijf kinderen in de Hoekse Waard. Dankzij het doorzettingsvermogen van haar moeder kon zij van 1889 tot 1893 onderwijs volgen aan de Rijksnormaalschool in Numansdorp. Gedurende haar eigen onderwijzersopleiding en daarna was Groeneweg werkzaam als onderwijzeres in onder meer Dordrecht en Rotterdam. Haar werk aan het Rijksopvoedingsgesticht in Montfoort liet haar kennismaken met de slechte behandeling van meisjes. Daardoor besloot Groeneweg zich in 1902 aan te sluiten bij de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Daarnaast nam zij ook enige jaren zitting in de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken.
Zij was tegenstander van aparte vrouwenbewegingen, aangezien dit de minderwaardige positie van de vrouwen zou bevestigen. Groeneweg wilde dat mannen en vrouwen binnen de partij op gelijke voet met elkaar omgingen. Na een moeizame stemmingsprocedure kwam Suze Groeneweg in het partijbestuur, waarvan zij 22 jaar lid zou blijven. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1918 kwam Groeneweg als eerste vrouw in de Tweede Kamer. In haar maidenspeech gaf Groeneweg aan zich ervan bewust te zijn dat haar een belangrijke geschiedkundige gebeurtenis ten deel was gevallen. Zij zou proberen aan te tonen dat ook vrouwen geschikt waren voor een verantwoordelijke positie in de politiek.
Suze Groeneweg hield zich in de Tweede Kamer vooral bezig met vraagstukken van onderwijs, drankbestrijding, zuigelingen- en moederschapzorg en ontwapening. In 1934 werd Groeneweg getroffen door een ernstige ziekte met blijvende invaliditeit als gevolg. 1937 was het jaar dat Suze Groeneweg afscheid nam van haar werk in de Kamer. Suze Groeneweg overleed op 19 oktober 1940 in haar buitenhuis in Barendrecht.