Hij zit in een ivoren toren. Deze beeldspraak dateert uit de negentiende eeuw. De uitdrukking slaat op kunstenaars, filosofen en dergelijke die zich sterk in hun eigen wereld opsluiten. Ze is in deze - tamelijk negatieve - betekenis voor het eerst gebruikt door de Franse literatuurcriticus Charles Sainte-Beuve. Deze gebruikte de uitdrukking tour d’ivoire in verband met de schrijver Alfred de Vigny, die inderdaad - ook volgens eigen zeggen - zeer teruggetrokken leefde.
Bijbelkenners zullen nu onmiddellijk tegenwerpen dat de ivoren toren vele eeuwen ouder is. Ze komt immers al voor in Hooglied 7, vers 4. Inderdaad. Maar de betekenis is daar een geheel andere dan bij Sainte-Beuve. In het Hooglied is de ivoren toren een erotisch symbool. De dichter vergelijkt de hals van een mooie vrouw met een ivoren toren. Van een verband tussen de twee metaforen is hoogstwaarschijnlijk geen sprake, zo verzekert ons het WNT.