Deze waren afkomstig uit Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. Zij vormden het hoogste bestuurscollege van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Voordat de VOC werd opgericht, in 1602, waren er in de genoemde zes steden al lokale handelmaatschappijen geweest. In 1602 fuseerden die tot de voc, maar ze bleven voortbestaan als plaatselijke afdelingen (‘kamers’) van de VOC. De kamers hadden het recht om uit hun midden het hoogste college te benoemen, maar waren daarin niet gelijkwaardig. Men hanteerde de volgende verdeelsleutel: Amsterdam 8 zetels, Zeeland 4, ‘de Maas’ (d.w.z. Rotterdam en Delft) 2, ‘Noord-Holland’ (d.w.z. Enkhuizen en Hoorn) 2. De zeventiende ‘heer’ werd afwisselend gekozen door Zeeland, ‘de Maas’ en Noord-Holland.
De uitdrukking bevat voor ons gevoel een rare woordvolgorde. Waarom niet ‘de zeventien heren’? De verklaring ligt in het verre verleden. De oudste vorm, uit 1624, was de Zeventienen. Kort daarna, in 1635, verscheen de langere versie, de Heren Zeventienen. Zeventienen was een verbogen vorm en is te vergelijken met een verbogen bijvoeglijk naamwoord zoals in de groten, de anderen. Waarschijnlijk vonden sommigen de Zeventienen niet respectvol genoeg, of eenvoudig niet duidelijk genoeg (‘de zeventien wat?’), zodat het woord Heren moest worden toegevoegd. Na de achttiende eeuw sleet de meervoudsuitgang eraf.