Gepubliceerd op 21-06-2017

Spatjes/spatsies hebben/maken

betekenis & definitie

pretentie, kapsones hebben; gekheid maken. Bargoens en soldatenslang. Sinds het begin van deze eeuw; nog niet vermeld door Koster Henke. Nog steeds gebruikt, bijv. in de uitdr. Spatjes? Dan moetje ze afvegen, gezegd wanneer iemand tegenstribbelt. Het woord is afgeleid van Duits Spafi ‘scherts’.

Nee, maak geen spatsies! Hou je koest!... (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom, 1939) Maak toch geen spatsies! Laat die man toch met rust! (Willem van Iependaal: Onder de pannen, 1952)

... een ouwe knar met spatsies... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste Boek, 1964)

... maak nou geen spatsies anders ram ik je zo voor je kop. (Hans Koekoek: Louter onzin, ongedateerd) Geen spatsies, Piers. (René Stoute: Het grimmig genieten, 1991)

... de ernstige jonge vrouw van het Bimhuis-con- cern, zonder spatsies of poeha. (Geerten Meijsing: Veranderlijk en wisselvallig, 1987)

Daarom vind je hier evenveel Ajax- als PS V-lief- hebbers. Helmonders beoordelen de zaak op zichzelf. Ze hebben geen spatsies. (Vrij Nederland, 10/09/94)

speciaaltje hè?, uitroep van bewondering onder (Amsterdamse) scholieren: ‘die heeft stijl’. Gesignaleerd door Het Parool op 25/11/89.

< >