Grimmig
bn. bw. (-er, -st), 1. hevig vertoornd, zeer boos, woedend: zij werden door hun grimmige vervolgers van alle zijden bestookt; grimmig van spijt bonsde hij tegen de deur ; 2. vreselijk om aan te zien : een grimmig monster; — het grimmig Noorden, het barre Noorden ; het grimmig noodlot; een grimmige beer kwam op hem af ; 3. toor...