in de uitdr. een grote sla(ai)bek hebben: een grote mond, praatjes hebben. Bargoense uitdr.
... hou verder je grote slaaibek anders sla ik em wel effe dicht. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap, 1972)
... het derde taartje verdween in zijn slabek. (Jan de Hartog: De Commodore, 1987)
Daar kan hij niet tegenop met zijn grote slabek... (Jan Spierdijk: Jeugd vol verwachting. Amsterdamse herinneringen 1919 - 1940,1995)