Gepubliceerd op 21-06-2017

Pot (potje)

betekenis & definitie

zie ook een jongen van de gestampte pot; een praatjepot

1 buiten/naastde - piesen,overspel plegen; een slippertje maken. Hij heeft buiten de pot gepiest bet. ‘hij heeft een onecht kind verwekt5. Tegenwoordig ook (onder vnl. jongeren) ‘iets net verkeerd doen, zeggen; iets ongeoorloofds doen’. Syn. ’m buiten de pot laten hangen; naast het potje wateren.Deze slanguitdr. dateert al uit de 17de eeuw (o.a. bij Bredero). Vgl. Duits slang neben die Brille pissen.Hiernaast nog het gezegde wie naast de pot piest, komt nat thuis‘wie een buitenechtelijke relatie aangaat, is niet meer dezelfde tegenover zijn echtgenote’.

En dan van mijn twee knake ’m lekker buiten de pot laten hangen... (Jan Mens: De Gouden Reaal, 1940)

Goed, als je eens aankomt met twee meiden, dan wil ik je er wel van af helpen. Ik ben er nu niet direct vies van. Maar dat is wat anders dan naast de pot pissen. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966)

Hij spreekt er heel openhartig over met Van Lennep, die zelf meer het gebruikelijke type rokkenjager was, die zo echt Victoriaans ‘naast het potje waterde’. (Gerrit Komrij: Papieren tijgers, 1978)

We piesten allebei wel eens buiten de pot, maar dat doet tachtig procent van de mensen. (Het Parool, 21/02/87)

’t Was een heel gelukkig huwelijk, hoor. Reuze zoet en die man die piste nooit buiten de pot, die ging nooit vreemd in al die jaren dat ie getrouwd was... (Albert Mol: Haar van boven, 1988)

Ook Sjef maakt, maar dan zijdelings, enige sex- avonturen mee. Er wordt soms behoorlijk buiten de pot gepiest. (Nieuwe Revu, 19/10/89)

Als je iedereen laat meekijken stort de boel in elkaar. Dat heeft Beenhakker bij Ajax ook perfect in de gaten. Die zorgt ervoor dat niemand buiten de pot piest. (Vrij Nederland, 05/05/90)

2. daar moet ik van op de -, dat ben ik hartstikke beu; daar word ik nu eens kotsmisselijk van. Oorspr. soldatenslang, tegenw. ruimer verspreid en informeel. Syn. daar moet ik van over mijn nek(zie over zijn nek gaan).Ook als verwensing: je kan me de pot op(vaak met de toevoeging meteen deken tegen het kouvatten):‘loop naar de duivel; val dood’.

Ik moet er van op de pot. Ik ben het zat. Ook met verhevigingen: ik moet er dreunend/daverend/ krijsend van op de pot. Ook als verwensing: De pot op! (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat, 1978)

Ik moet er niet alleen maar van kotsen, ik moet ervan op de pot, en van jou ook met je zenuwekapsones. (Yvonne Keuls: Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982)

De man heeft werk en zij doet een part-time baan die onder haar niveau ligt of neemt een kindje. Daar moet ik echt van op de pot. (Haagse Post, 31/01/87)

Al dat gezeik over wat wel en niet waar is, daar moet ik ook zwaar van op de pot, zoals dat heet. (Albert Mol: Haar van boven, 1988)

3 de- indraaien; in de - zitten,in de gevangenis belanden. Soldatenslang. Woordenschatvermeldt potals militaire term voor ‘arrestka- mer’. Een potis net als een doos(eveneens een slangterm voor ‘gevangenis’) een bewaarplaats van iets.

... ik dank het aan hém, dat ik niet in de pot zit! (Piet Bakker: Deining in Zwinderen, z.j)

4. de - is aangebrand,schertsende uitdr. voor een meisje of vrouw, wanneer ze zwanger is geworden. Het WNT geeft een citaat uit 1681 (CuypedoosSpeldekookertje32). We vinden de uitdr. ook nog terug bij Harrebomée, met de verklaring dat dit gezegd wordt van een zwangere vrijster, en bij Koster Henke. In de Duitse volkstaal vinden we nog de verwante uitdr.jn. anbrennen‘iemand ontmaagden, zwanger maken’. Zie ook aangebrand.
5. een kleintje van de - trekken,ontucht plegen met een minderjarige of geweld plegen tegen een zwakkere.

Hoorn is bestemd voor de lichtere gevallen: de een heeft dronken gereden, de ander heeft een politieagent een slag voor z’n kanus gegeven, de derde heeft een oud vrouwtje van de pot afgetrokken ... (De roerige wereld van Pistolen Paul, 1968)

6. een -je wegblaffen,studentenslang voor ‘een biertje drinken’. Jaren tachtig.
7. hoeveel -jes noghoeveel dagen heb je nog dienst? Soldatenslang. Destijds had iedere soldaat een blikken eetketel waarin hij warm eten kreeg. Deze portie noemde men potje.Al vermeld in Woordenschat.Het WNT citeert nog de Haagsche Postvan 5 mei 1923. Volgens Van Ginneken werd de uitdr. gebruikt bij de infanterie in de periode 1860 -1885.
8. op de- zetten,belachelijk maken; voor schut zetten. Informele uitdr.
9. op één -(je) kakken,eensgezind zijn. Informele uitdr.

Grote heren kakken tezamen op één potje... (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)

10. - voor mijnheer,die zit; die is raak; daar kun je het mee doen. Deze uitdr. (uit de jaren zestig) komt uit het kappersbedrijf, waar ze wordt gebruikt wanneer een klant een fooi gegeven heeft. Syn. bus voor mijnheer, stoel omdraaien, borstelen Jan.

‘Nou ja, ik zeg niet dat het bij alle vijf geholpen heeft, hoor. Drie waren al zulke ouwe knarren dat ze naar niks meer keken. Maar die andere twee ... ik had zesjes verwacht, maar ze gaven achten.’

‘Pot voor mejuffrouw’, zei ik. (Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer, 1967)

In een poep en een scheet had ik een mooie kale knikker. ‘Volgende klant...!’, het ontbrak er nog aan dat hij ‘Pot voor meneer...!’ riep. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)

11. een -je knaaien,schooljongensslang voor ‘een voetbalwedstrijd spelen’. Potje)is een

slangwoord voor ‘wedstrijd’, terwijl knaaien een verbastering is van knoeien.

12. -je los,blut; geen rooie duit meer bezittend. Slang en wellicht Rotterdams.

In juli ging ik weg, augustus, september, oktober, toen was ik alweer potjelos! (J-A. Deelder: Bep Van Klaveren. De Dutch Windmill, 1980)

13. -je-je,aardig; voor elkaar. Slang; vnl. onder jongeren. Jaren tachtig.
14. van de - gerukt/gepleurd/getrokken,gek; niet goed wijs; ook wel ‘naïef; nog erg groen’. Oorspr. soldatenslang, tegenw. ruimer verspreid en informeel. Vaak als uitroep van verbazing: die is van de pot getrokken‘wat is die naïef.

Opeens verschenen twee van de pot gerukte kereltjes ... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste Boek, 1964)

Bij AH zijn ze ook van de pot gerukt. (Oor, 07/05/83) Een stelletje triggerhappy morele herbewape- naars, dat de laatste tijd beslissend van de pot lijkt gepleurd. (J.A. Deelder: Gemengde gevoelens, 1986)

Maar ik kan over tien jaar niet zonder geld bij de bakker om een brood komen omdat ik in 1987 twee klassiekers heb gewonnen. Dan zegt die bakker toch: ben je een beetje van de pot gerukt of zo? (Nieuwe Revu, 19/01/89)

Is-ie nou helemaal van de pot gerukt! (Heere Heeresma: Eén robuuste buste, 1989)

Was die Lennon helemaal van-de-pot-gepleurd?! (Jules Deelder: De T van Vondel, 1990)

... van-de-pot-gerukte verzinsels. Q.A. Deelder: Geheid Deelder, 1994)

< >