duidt als eerste lid van een samenstelling aan dat het erna genoemde van slechte kwaliteit of hoogst onaangenaam is. In eerste instantie vooral soldatenslang, maar tegenw. ruimer verspreid. Vgl. kanker; klere; pleuris; takke; tyfusenz. Vgl. pokken.
Om met zo’n pokkevaart op een rif gesmeten te worden en dat met een gewonde aan boord, dan waren ze evengoed bokkie. (Piet Bakker: De Slag, 1951)
Het was een echt pokkenwerk geweest want het waaide hard. (Harry Boting: Nog meer jatmous, 1967)
En de rest wou Claartje aan de kinderen van vrouw Jolles geven. Maar het is zoveel dat we niet weten hoe we die pokke-boel daar moeten krijgen. (Miep Diekmann: Zonder Claartje, 1983, herziene uitgave)
‘Die pokkejob’, dacht ik... (Maarten ’t Hart: De huismeester, 1985)
Als hij tijdens deze terugreis lek slaat moeten we een pokkeneind zwemmen. (Robert Long: Wat wil je nou, 1988)
Je probeert je eigen pokkeherrie zo goed mogelijk te spelen. (Oor, 14/01/89)
‘Ik ben nu nog pokkebang’, zegt de winkelier ... (Het Parool, 12/01/91)