Gepubliceerd op 21-06-2017

Pokke-

betekenis & definitie

duidt als eerste lid van een samenstelling aan dat het erna genoemde van slechte kwaliteit of hoogst onaangenaam is. In eerste instantie vooral soldatenslang, maar tegenw. ruimer verspreid. Vgl. kanker; klere; pleuris; takke; tyfusenz. Vgl. pokken.

Om met zo’n pokkevaart op een rif gesmeten te worden en dat met een gewonde aan boord, dan waren ze evengoed bokkie. (Piet Bakker: De Slag, 1951)

Het was een echt pokkenwerk geweest want het waaide hard. (Harry Boting: Nog meer jatmous, 1967)

En de rest wou Claartje aan de kinderen van vrouw Jolles geven. Maar het is zoveel dat we niet weten hoe we die pokke-boel daar moeten krijgen. (Miep Diekmann: Zonder Claartje, 1983, herziene uitgave)

‘Die pokkejob’, dacht ik... (Maarten ’t Hart: De huismeester, 1985)

Als hij tijdens deze terugreis lek slaat moeten we een pokkeneind zwemmen. (Robert Long: Wat wil je nou, 1988)

Je probeert je eigen pokkeherrie zo goed mogelijk te spelen. (Oor, 14/01/89)

‘Ik ben nu nog pokkebang’, zegt de winkelier ... (Het Parool, 12/01/91)

< >