1. een - geven/verkopen,een harde klap of schop geven. Informele uitdr.
‘Willem’, schreeuwde Rinus en dan gaf-ie ’m een poeier, waarop Landman gestrekt naar de bovenhoek moest. Q.A. Deelder, in: Algemeen Dagblad, 23/10/85)
Voordat hij weer een poeier kreeg nam hij ijlings de rennert. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)
... twee meiden springen fake en van achter komt Eefke en die geeft zo’n godvergeten poeier dat drie Russinnen tegen mekaar oprammen en voor lijk blijven liggen. (Gregor Frenkel Frank: Patsers en prolurken, 1991)
2. in de - liggen, kapot zijn (van een auto); stevig toegetakeld zijn (van mensen).
Hij reed op de brommer, met z’n vriendin, en toen heeft een auto ze met een noodgang gegrepen. Hij ligt nu behoorlijk in de poeier. (De Volkskrant, 22/05/92)