belust zijn op iets; vallen op iemand. Deze informele uitdr., in de jaren zeventig opgekomen, werd ontleend aan het Bargoens. Daar heeft pezen niet alleen de bet. ‘hard werken’ (peesen komt al voor in de 17de eeuw, bijv. in een uit het Frans vertaald toneelstuk over de beruchte schurk Cartouche; ook Woordenschat vermeldt het woord), maar ook ‘straatprostitutie bedrijven’ en ‘copuleren’ (ook deze bet. dateert uit de 17de eeuw).
Ik pees super op je, Lomar. (Boudewijn Büch: De rekening, 1989)