1. een - geven,Bargoense uitdr. voor ‘een seintje geven’. Endt en Frerichs denken aan een verband met Hebreeuws lonoe‘voor ons bestemd’, maar dit is niet zeker. Tegenw. wat verouderd.
Steeds maar loentjes geven an de baas... (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)
2. een - zetten,erin laten lopen. Bargoense uitdr.
3. -s draaien,moppen vertellen; leugens opdissen. Al bij Koster Henke. Een loentjesmakeris bijgevolg iemand die fantasie- of leugenverhalen vertelt en daarmee bij iemand anders iets probeert te bereiken. Vgl. ook loenenaar‘valsaard, bedrieger’.