dood. Zie hiervoor de opmerkingen onder asjeweine.Tegenwoordig vooral randstadbargoens. Kassiewijle maken bet. ‘doden, ombrengen’.
Hij ligt op kassiewijle. (Ben Borgart: De slakken van Canêt d’Olt, 1973)
... anders was ie nou kassieweile geweest. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap, 1975)
Hij hoopt natuurlijk wel, dat ik nu gauw kasjewij- ne ga. (Guus Vleugel: Een valse nicht, 1985)
Maar ze waren kassiewijlen, me kostbare tropies. (Jos Brink: Stukje voor stukje, 1985) ... meneer Pietersen gaat kassiewijle! (Wim de Bie: Schoftentuig, 1988)
Al te opdringerige vliegen in deze ‘hamburger joint’ worden door de serveersters met een plastic vliegenmepper morsdood geslagen. Pets! Wéér een kassiewijle. (HP/De Tijd, 26/11/93)
Ja, ik heb in die tijd mensen neergelegd, kassiewijle gemaakt. (Pistolen Paultje, in: Penthouse, november 1994)