Bargoens voor ‘regelen, bedisselen; bespreken; op een snelle en handige manier iets doen; een probleem oplossen’. Eigenlijk ‘iets met de gaffel de baas kunnen’. Van Dale (1992) geeft deze uitdr. het label ‘gewestelijk’ mee. Volgens Van Gaaien en Van den Mosse- laar wordt het woord in Den Haag ook gebruikt in de zin van ‘begrijpen’. Nog een andere bet. is ‘achter iets komen; uitvinden’. Endt en Frerichs wijzen op het pejoratieve aspect van het voorvoegsel be-.
Ik keek schuin in die vink, maar kon niet goed begaffelen of er nu veel of weinig in zat. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)
... ikbegaffel die stenciltaal nooit. (Jos Brink: Zitten op de grond, 1980)
Zolang je tegelijkertijd maar blijft begaffelen wat bakboord en stuurboord is, en je roer recht houdt, loopt dat misschien zo’n vaart nog niet. (Ben Borgart: Troost. Verhalen, 1981)
Ik kan het niet meer begaffelen. (Frans Kwantes en Fred Hollinga: 3.0.3 is ter plaatse, 1986) Krampen, meneer, niet te gek, zeg! En dat kan ik overdag wel begaffelen, maar op het toneel ken je het niet hebben. (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)