1. afzien als een-, de bodem van zijn krachten bereiken; de pijngrens overschrijden; zich afbeulen. Typische uitdr. uit het wielertaalge- bruik. Afzienis van oorsprong een Zuid-Neder- landse term, door oud-premier Van Agt in het Noorden populair gemaakt.
We hebben als beren zitten afzien. (Nieuwe Revu, 20/07/89)
Terwijl ik daar in andere jaren toch moest afzien, verdomme. Als een beer. (Sport International, juli
1989)
Ze tekenden met ‘Terug naar de natuur’, hun namen en de zin ‘afgezien als beren, onze kloten afgedraaid, maar gewoon op tijd binnen’. (Nieuwe Revu, 03/05/95)
2. beren hebben/cultiveren,onbetaalde rekeningen, schulden hebben. Bijv. Tk heb meer beren dan contanten’ (Herman Heijermans: Kamertjeszonde,1898), of ‘Natuurlijk maak je in je eerste jaar af en toe wat brokken, maar de “huisheer” is een basispost die je automatisch laat overschrijven, anders wordt het een puinhoop’ (Aalders et al.). Beerkan eveneens de bet. hebben van ‘schuldeiser’, zoals bijv. bij J.H. Speenhoff: ‘Al was zijn maandgeld afgepast /van beren had-ie nimmer last / voor die ging drinken’ (De beste gedichten van J.H. Speenhoff, Den Haag, z.j.). Andere uitdr. met beerin de zin van ‘hoge rekening die nog moet worden betaald’ zijn dik in de beren zitten‘veel schulden hebben’; beren temmen‘schulden afbetalen’; op de beer halen‘op de pof halen’; die brief riekt naar berenvet:gezegd van een brief met een aanmaning tot betaling van een schuld of het nakomen van een verbintenis of belofte, meestal door een student gericht aan zijn vader. Er bestaat ook een werkwoord beren‘schulden maken, poffen’, en een berenleider‘schuldeiser’. Beerleent zich makkelijk tot allerlei metafori-sche uitdr., zoals succes op de berenjacht,of, om Johannes Kneppelhout aan te halen: ‘Ten laatste worden zij, als de kwade jongens van Eli- za, door de beren verscheurd.’
Het zal ondertussen wel duidelijk zijn dat we hier te maken hebben met een overdrachtelijke aanwending van beer:een wild en schrikaanjagend dier (dat de schuldenaar beangstigt). In de bet. ‘schuld’ of‘schuldeiser’ werd beerin de 18de eeuw door studenten uit het Hoogduits overgenomen. In de Duitse studententaal kent men het woord in deze zin reeds sinds 1600. Küpper brengt het woord evenwel in verband met het haast gelijkluidende dialectwoord bere; bare‘afgifte, inbewaringge- ving\ en vandaar ook ‘betaling van o.a. belas-tingen’. Ook het Duits kent verscheidene zegswijzen: einenBaren anbinden‘schulden maken’; einen Baren hangen haben‘geldschulden hebben’; einenBaren losbinden‘schulden betalen’.
3. beren op de wegzien,spoken zien; gevaren zien die er niet zijn; bang zijn voor niets. Deze uitdr. is het laatste decennium populair geworden.
Beide partijen hebben geen alternatief meer. Die situatie is de ideale broedplaats voor vrede, althans afwezigheid van oorlog. Dus zal het nu wel gaan gebeuren, al zijn er, zoals dat heet, nog vele beren op de weg. (HP/De Tijd, 10/09/93)
Voor een wedstrijd wil ik absolute stilte om me heen. Ook de grensrechters moeten dan niet tegen me aanlullen. Op dat moment zie ik de beren op de weg. Een volkomen verkeerde strafschop, een vechtpartij, een niet gesanctioneerde buitenspel- positie... het komt allemaal even voorbij. (Elsevier, 14/05/94)
4. bij de - hebben,ertussen nemen. Informele uitdr.
Er is geen mens hier op de luimkiet of die heeft Ka- rel al bij de beer gehad. (H. van Aalst: Onder mar- tieners en bietsers, 1946)
Wat heb jij die dominees lelijk bij de beer gehad. (Maarten ’t Hart: De steile helling, 1988)
5. de- is los/(los) van de ketting,de boot is aan; het spektakel gaat beginnen; de herrie begint. Deze uitdr. is al erg oud (terug te vinden in de meeste spreekwoordenboeken), maar nog steeds erg populair. Ook in het Duits: der Bar istlos.
Oort spreekt van een inderdaad ‘eigenaardige cyclus’ in Nederland. Nadat het goede voorbeeld is gegeven, blijven 1966 en '67 met tien en zeven overvallen relatief rustig. ‘Maar dan is de beer van de ketting,’ aldus Oort. ‘In 1968 eenendertig overvallen.’ (Elsevier, 12/11/88)
Als ons meer politieke vrijheid wordt gegund, ja, dan is de beer los. (HP/De Tijd, 21/10/94)
6. de- zijn/rijden,een verouderde uitdr. (aan het begin van deze eeuw gebruikelijk onder scholieren) voor ‘zijn les niet kennen of een slechte beurt maken’. Vermoedelijk werd er geassocieerd met de gelijkaardige uitdr. het bokkie.
7. een - op de rug hebben,moeite hebben om vooruit te komen. Deze slanguitdr. is erg populair onder wielrenners en is een variant van meteen beest op de rugfietsen/rijden.