Gepubliceerd op 21-06-2017

Afgeknoedeld/afgeknoeperd:

betekenis & definitie

1. stomdronken (vooral als bet. bij de eerste variant). Komt in die zin al voor bij Maurits Dekker (.Amsterdam bij gaslicht, 1949).

2. uitgeput, bekaf, afgemat. Het werkwoord af- knoedelen in de bet. ‘afmatten’ werd al in 1950 gebruikt door Jan Mens in diens roman Er wacht een haven. Knoedelen als werkwoord bestaat niet, maar een knoedel is een ‘kluwen’. Bij afknoedelen moeten we wellicht denken aan een kluwen dat helemaal afgerold wordt. Vandaar wellicht de metafoor voor iemand die aan het eind van zijn krachten is, die helemaal afgemat is. Afgeknoeperd is waarschijnlijk een minder voorkomende variant.

Komt die Hollander ’s avonds terug in dat kamp, op z’n wenkbrauwen zowat, hélemaal afgeknoedeld... (J.A. Deelden Drukke dagen, 1988)

Nou, weetje wat ’t em is, beste meid, sorry, niet om het een of het ander, maarre ik ben zo gezegd afgeknoedeld. (Ben Borgart: Fontana, 1988) ‘Afgeknoeperd’ zit Mia Rietveld ’s avonds thuis altijd op de bank. ‘Dan ga je niet meer douchen en omkleden om nog eens bij iemand op visite te gaan’, zegt de 44-jarige draaister (ze draait Mentossnoepjes in rollen)... (De Volkskrant, 09/06/90)

< >