devriései, - 2e nv. van Devriesĕus, Latinizeering van De Vriese: van De Vriese, gevonden door De Vriese, genoemd naar De Vriese. - Dryoptĕris - Rosenst. [E. Rosenstock]; - Ficus annulāta Bl. [C. L. Blume] var. - Boerl. [J. G. Boerlage] en Freycinetĭa - Solms [H. Graf zu Solms Laubach] zijn genoemd naar W.
H. de Vriese (1806, Oosterhout; 1862, Leiden), sinds 1834 hoogleeraar in de plantkunde te Amsterdam, sedert 1845 te Leiden, van 1834-45 met Prof. J. van der Hoeven redacteur van het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie, medeoprichter der Ned. Bot. Vereeniging (1845), schrijver van vele bot. publicaties, ook over de flora van Ned. Indië, uitgever der wetensch. nalatenschap van Reinwardt (zie reinwardti). Van 1858-61 bereisde hij Ned. Indië ten einde een onderzoek intestellen naar den staat der cultures; in 1860 maakte hij met Teysmann (zie teysmanni) een reis door de Minahasa, de Molukken en Timor, van welke reis hij met geknakte gezondheid in Nederland terugkeerde.