Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Bacillus

betekenis & definitie

(beter bacillum) (verkleinw. van baculum, waarnaast later ook baculus, stok), staafje. 1. in de artsenijbereidkunde, geneesmiddelstaafje; vgl. Stilus causticus. 2. ontleedk, staafje van het netvlies. 3. in de plantkunde en ziektekunde, staafjesvormige (tot eivormige) bacteriën, ten minste 11/2, meestal 2—6 maal zoo lang als zij breed zijn. De voornaamste zijn, B. aceti s. aceticus, doet verdunden alcohol gisten tot azijnzuur. B. acidi lactici, in zure melk, vormt uit melk- en druivensuiker een mengsel van melk- en azijnzuur, vgl. Streptococcus acidi lactici, Microccus acidi paralactici liquefaciens, haliens.B. acidophilus (Lat. zuur liefhebbend), kort, grampositief (d. i. volgens de methode van Gram kleurbaar) staafje, vormt melkzuur, in de ontlasting van zuigelingen gevonden. B. aerogenes capsulatus = B. phlegmones emphysematosae. B. amylobacter = B. butyricus. B. anthracis, de miltvuurbacil, gemiddeld 3—10 μ lange, 1—1,5 μ breede staafjes met scherp afgesneden einden, vormt sporen, die zeer bestand zijn tegen schadelijke invloeden en eigenaardige schijfvormige koloniën op agar. B. avicida (vogeldoodend) s. avisepticus, verwekker der kippencholera, ondersoort van den Bac. septichaemiae haemorrhagicae. B. bifidus (Lat. gespleten), dun staafje, dat soms in den vorm van draden groeit, gevonden in zuigelingenontlasting B. botulinus (van Ermenghem), 4—9 μ lange, ongeveer 1 μ breede staafjes met zweepdraden en sporen, verwekker van het botulisme (zie ald.). B. bulgaricus (Massol), dunne, grampositieve staafjes, soms in den vorm van draden groeiend, doet de melk stremmen bij de jogurtbereiding. B. butyricus, vormt boterzuur uit koolhydraten, niet ziekteverwekkend; syn. B. amylobacter, Clostridium butyricum. B. canicida (Lat. hondendoodend, v. Wunschheim), verwekt de hondenstuipen. B. carbonis, bacil van den „ruischbrand”, een dierenziekte, waarbij zich gassen onder de huid ontwikkelen, zie Charbon symptomatique en gasgangreen, staafjes met eindstandige sporen. B. cholerae asiaticae, zie Vibrio. B. cholerae gallinarum (Pasteur), zie B. avicida. B. cholerae nostratis, zie vibrio Finkler-Prior. B. cuniculicida (Lat. konijnendoodend, Gaffky), verwekker der konijnenseptikaemie. B. cyanogenes, veroorzaakt blauwkleuring der zuurwordende melk; syn. Bacterium syncyaneum. B. diphtheriae (Löffler), een matig groot staafje, even lang als de tuberkelbacil, maar 2 maal zoo breed, met afgeronde, soms knodsvormig (corynebacteriën) gezwollen uiteinden. B. dysenteriae (Shiga en Kruse), verwekt de bacillaire dysenterie, plomp, gramnegatief (d. i. niet volgens de methode van Gram kleurbaar) staafje; men onderscheidt, in hoofdzaak naar de gedraging tegenover suikerhoudende kweekbodems ook nog een type Flexner, Y en Strong. B. emphysematosus = B. phlegmones emphysematosae. B. enteritidis (Gartner), komt bij vleeschvergiftiging voor, verwant met B. coli. B. faecalis alcaligenes (Petruschky), gelijkt op den typhusbacil, maakt melk alkalisch, in den darm gevonden. B. figurans, zie B. proteus vulgaris. B. fusiformis (spinrokkenvormig), gelijkt op den diphtheriebacil, 6—12 lang, 0,6—0,7 breed, puntig aan de uiteinden, verdikt in het midden, met zweepdraden, bewegelijk. Verwekt de angina van Plaut-Vincent. B. influenzae (R. Pfeiffer), zeer klein staafje, 0,5 μ lang, 0,2 μ dik, met afgeronde uiteinden, dikwijls tezamen met andere ziektekiemen. B. leprae (Armauer Hansen), leprabacil, gelijkt in vele opzichten op den tuberkelbacil, komt vrij of intracellulair (in „lepracellen”) voor, in alle lepraproducten. B. mallei, kwade droesbacil, klein, onbewegelijk, gramnegatief, op den tuberkelbacil gelijkend. B. murisepticus (Flügge), verwekt de muizenseptichaemie, slank, grampositief. B. neapolitanus (Emmerich), in choleralijken gevonden, doch geen verwekker der ziekte. B. oedematis maligni (R. Koch), iets smaller dan de miltvuurbacil, met afgeronde uiteinden en levendige eigen beweging door zweepdraden; zie Oedema malignum. B. paratyphi (Schottmüller), met 2 typen (A en B) staat tusschen den echten typhusbacil en den B. enteritidis in, vormt gas in suikerbouillon, vooral belangrijk als verwekker van de vleeschvergiftiging (meestal type B). B. pestis (orientalis), verwekt builen- en longpest, gelijktijdig door Yersin en Kitasato (1894) ontdekt, dik, onbewegelijk, met afgeronde uiteinden, ook voor verschillende dieren, vooral ratten, ziekteverwekkend. B. phlegmones emphysematosae (E. Fränkel, Welch), verwekt de gasphlegmone (zie ald.), anaëroob (zie ald.), brengt „schuimorganen” voort. B. pneumoniae (Friedländer), gramnegatief, kort met sterk omhulsel, kan longontsteking verwekken, ook bij hersenvliesontsteking, ettering, pyaemie gevonden; vgl. Diplococcus pneumoniae. B. prodigiosus (wonderbacil), saprophyt, vormt een roode laag op aardappelen, brood, enz. B. pyocyaneus (πῦον, etter, κυάνεος, donkerblauw) (Gessard), in groenachtig gekleurden etter, slank, bewegelijk, vormt het groengele fluorescine (zie Rhinoscleroma), gelijkt op B. pneumoniae (ook met omhulsel). B. sarcemphysematis = B. carbonis. B. septichaemiae haemorrhagicae, korte, gramnegatieve staafjes, zie B. avicida en B. suicida. B. subtilis, hooibacil, groot, op miltvuurbacillen gelijkend staafje met afgeronde uiteinden en lange zweepdraden, vormt endogene sporen, die zeer bestand zijn tegen schadelijke invloeden, zeer verspreid in de natuur. B. suicida (varkensdooder), suipestifer, suisepticus, ondersoort van den B. septichaemiae haemorrhagicae, verwekt de varkensziekte. B. tetani traumatici (Nicolaier), verwekker van de wondstijfkramp (klem, tetanus), slank, 3—5 μ lang, 0,3—0,5 μ dik, met lange zweepdraden, vormt ronde eindstandige sporen en is dan trommelstokvormig. B. tuberculosis (Kochi), in 1882 door R. Koch ontdekt; slank, dun, 2—4 μ lang staafje met afgeronde uiteinden, vaak licht gekromd, meestal alleen liggend, soms twee bij elkander of gekruisd of eenige achter elkander, als ’t ware een draad vormend, zuurvast, groeit het best op bloedwei, glycerineagar, aardappel, bevindt zich in alle tuberculeuze deelen, vooral in de fluimen. De tuberkelbacil van het rund (zie parelzucht) wordt als typus bovinus onderscheiden van den menschen-tuberkelbacil (typus humanus). B. typhi abdominalis (Eberth 1880), korte, plompe, aan de uiteinden afgeronde, levendig bewegelijke staafjes met aan weerszijden 8—10 zweepdraden, gramnegatief, bij typhus abdominalis overal in het lichaam gevonden, in

darmscheilklieren, lymphklieren, lever, milt, gal, bloed, pis, ontlasting, in de roseolae en allerlei ontstekingsvloeistoffen. Vgl. B. paratyphi. B. ureae (ureum, pisstof) (Leube), onbewegelijke, tamelijk dikke, plompe staafjes; zet ureum om in ammoniumcarbonaat. B. xerosis, in de afscheiding bij xerosis van het oogbindvlies (zie ald.), gelijkt op de pseudodiphtheriebacillen.

< >