(alveus, buik, alveolus, holte): holligheden betreffend, sponzig, honigraatachtig. Alveolaire klieren, klieren, waarvan de uitloozingsbuis tot kleine uitbochtingen, de alveolen, voert; syn. Acineuze klieren. A. gezwellen, gezwellen, vooral kankers, waarvan het bindweefselachtige geraamte mazen vormt waarin de eigenlijke gezwelcellen liggen. A. echinococcus = echinococcus multilocularis (zie ald.). A. ectasie (ἐκτείνω, uitstrekken), uitzetting der longblaasjes. A. epitheel, de celbedekking van den wand der longblaasjes. A. uitsteeksel, het gedeelte der bovenkaak, waarin zich de vakken voor de tanden bevinden. A. gangen, zie Ductuli alveolares. A. punt, kruispunt van den rand der boventanden met de middenlijn van het lichaam (in de anthropologie).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk