Zoutafzettingen - In verschillende aardlagen komen belangrijke z. voor, waarvan gewoonlijk anhydriet, gips en haliet of keukenzout de hoofdbestanddeelen uitmaken. Daarnaast worden soms ook nog de gemakkelijk oplosbare K. en Mg. zouten, als Sylvien, Carnalliet, Kainiet, Bischofiet, Kieseriet, enz. aangetroffen, waarvan verschillende van zoo groot oeconomisch belang zijn gebleken. Deze laatste worden voornamelijk in de Zechstein van Duitschland, zoo bij Stassfurt, ten N. van den Harz, bij Thüringen en in het Werragebied aangetroffen, doch zijn ook in den ondergrond van ons land in kleine hoeveelheden aanwezig en verder in Elzas-Lotharingen. Belangrijke z. komen o. a. verder voor in afzettingen van de Trias (Röt en schelpkalk) en in het Tertiair.
Omtrent het ontstaan van de reusachtige, soms eenige honderden Meters dikke Zechstein-z. wordt door de meeste onderzoekers aangenomen, dat deze, zooals Ochsenius dit heeft verondersteld, gevormd werden in een binnenzee, welke door een barrière gewoonlijk van den Oceaan was gescheiden en waarin slechts zoo nu en dan water kon toevloeien. Onder den invloed van een tropisch klimaat dampte het water in deze binnenzee langzamerhand in tot een sterke loog, waaruit zich achtereenvolgens en verband houdende met de mate van oplosbaarheid na dolomiet, anhydriet en steenzout afzetten. Langen tijd herhaalde zich dit telkens weer en hield klaarblijkelijk verband met het wisselen der jaargetijden (jaarringen). Men neemt aan, dat de verbinding ten slotte definitief is verbroken, waardoor nu ook andere zouten konden uitkristalliseeren, waaronder polyhaliet en ten slotte alle overige K. en Mg. zouten. Walther daarentegen neemt aan, dat de zoutbeddingen gevormd werden in een afvoerloos gebied met woestijnklimaat, waarbij het nu en dan neervallende water het zout geleidelijk naar het lager gelegen centrale deel voerde. Hij wees hiervoor vooral op het feit, dat zeedieren ontbreken in de z., terwijl in het gips van den Montmartre o. a. een groote hoeveelheid zoogdieren is gevonden. Groote stukken van het gebied werden daarna nog aangetast, doordat ten gevolge van tektonische bewegingen verschillende gedeelten in een lager niveau kwamen. De K. en Mg. zouten werden voor een deel weer opgelost, evenals een deel van het keukenzout en later weer afgezet op de lagere plekken (oudere descendentie zouten).
Op dit oude steenzout werd later een jonger steenzout gevormd, ook nog tot de Boven Zechstein behoorend. doch het is daarvan gescheiden door een laag fijne klei (zoutklei), welke oplossing van het zout voorkomt. Ook dit jongere steenzout is kenbaar door zijn jaarringen met anhydriet, steenzout en polyhaliet, doch de kleur is rood in plaats van grauw. Ook hierop is weer een descendent zout afgezet, het jongere descendente zout, en daarop volgde weer een dikke laag zoutklei. Ten gevolge van bodembewegingen is dit zoutgezelschap plaatselijk weer dicht aan de oppervlakte gekomen, waardoor water kan inwerken op de z. Het gevolg is geweest, dat groote gedeelten omgekristalliseerd zijn, waarbij ook andere mineralen en mineraalcombinaties zich hebben gevormd. De jaarringen zijn daardoor verdwenen.
Deze zouten zijn de z.g. posthume zouten en te vergelijken met den ijzeren hoed van een ertsafzetting. Met het verklaren van het Zechstein-profiel hebben zich o. a. onze landgenoot Van ’t Hoff en Everding verdienstelijk gemaakt. Vooral door de studie van Van ’t Hoff is men veel te weten gekomen omtrent de voorwaarden waaronder zich bepaalde mineralen hebben gevormd. De voornaamste zouten zijn: anhydriet, gips, steenzout, sylvien, kieseriet, kainiet, carnalliet, polyhaliet, langbeiniet, schöniet en bischofiet, terwijl de belangrijkste zoutgesteenten de volgendè zijn: sylviniet = sylvien + steenzout, hartzout = sylvien + steenzout + kieseriet, carnallitiet = carnalliet + steenzout, „Hauptsalz” = carnalliet + steenzout + kieseriet, kainitiet = kainiet + steenzout.