Zoeloe-land - sedert 1897 district van de Z.-Afrikaansche provincie Natal; 27.000 K.M.2. ± 200.000 inw. Vroeger een Negerrijk. In het O. een kustvlakte, die door een schoorwal van de zee gescheiden is, waar achter zich het groote haf S. Lucialake en enkele kleinere lagunen bevinden. Het overige bestaat uit 200 tot 800 M. hooge terrassen, die door verhoogde randen van elkaar gescheiden zijn en door de talrijke rivierdalen (Toegela, Oemhlatoesi) in een mooi, goed begroeid middelgebergte zijn opgelost.
De tot de Bantoe behoorende Zoeloe-Kaffers zijn een krachtig volk, dat in het begin der 19de eeuw een machtig rijk gevormd had. Hun koning Tsjaka (♱ 1828) heerschte over Oostelijk Z.Afrika van den 31en graad Z.B. tot aan den Keerkring. Onder zijn zoon Dingaan (1828—39) kwam het tot een langdurigen, telkens herhaalden oorlog met de Boeren en Engelschen, die ook onder Mpande (1839—72) en Cetsjwajo (1872—79) met tusschenpoozen werd voortgezet. De laatste vorst werd den 4en Juli 1879, na den slag bij Oeloendi, gevangen genomen (f 1884). Zijn onder Engelsche protectie regeerende zoon Dinizoeloe werd in 1887 afgezet en Zoeloeland bij het Britsche rijk gevoegd. In 1897 kwam het bij Natal. — De bevolking verbouwt kafferkoren, maïs, suikerriet en tabak.
Hoofdmiddel van bestaan is veeteelt, vooral van runderen. De bijenkorfvormige hutten staan in een kring om een open ruimte gegroepeerd, waarin het vee samengedreven kan worden. Zoo’n nederzetting wordt „kraal” genoemd. Vleesch en melkspijzen vormen het hoofdvoedsel. Er worden goud en steenkolen (bij St.-Lucia) gevonden. St.-Lucia is door een spoorlijn met Durban verbonden.