Zea - plantengeslacht der grassen, met slechts één soort, Zea mais of Zea mays, de maïsplant, inheemsch waarschijnlijk in Mexico en daar een zeer oude kultuurplant. De plant komt in bouw zeer veel overeen met de eveneens Amerikaansche Teosinte (Euchlaena mexicana), heeft evenals deze een hoogen halm met 2 rijen van groote bladeren, een pluimvormige bloeiwijze van mannelijke bloemen, doch wijkt af van Euchlaena door de dikke, kolfvormige, vrouwelijke bloeiwijze, waarvan de bloemen in rijen staan. Deze kolf wordt door schutbladeren geheel ingesloten ; alleen de zeer lange stempels der vruchtbeginsels steken als een kwast buiten de schutbladeren uit. (Zie de plaat Gramineeën III, fig. 1). De vrucht is de bekende maïskorrel, die bij de verschillende ondersoorten en variëteiten buitengewoon sterke verschillen vertoont en de basis is voor de onderscheiding van niet minder dan 60 soorten van maïs.
Volgens sommigen is de maïs een erfelijk geworden, teratologische afwijking van Euchlaena, anderen zien in de maïs een bastaard tusschen Euchlaena en een der andere grassen van de onderfamilie der Andropogoneeën. Maïs is de eenige graanplant, die uit Amerika afkomstig is. Toen de Spanjaarden in Mexico kwamen, vonden zij de kultuur reeds zeer verbreid en ook zeer veel ondersoorten ; de kultuur moet dan zeer oud zijn. De Karaïben der eilanden, waarmede de Spanjaarden het eerst in aanraking kwamen, noemden de plant mahiz, waarvan de tegenwoordige naam afkomstig is. Zij vonden maïs op het vasteland niet alleen in de warmere deelen aangeplant, maar nog in het Zuiden van Peru aan het Titicaca-meer op 3900 M. boven zee. In Europa werd de maïs in Spaansche tuinen in het begin van de 16de eeuw het eerst verbouwd. In 1543 beeldde Fuchs de plant in zijn beroemd kruidboek af en gaf haar den naam van Turksch koren, omdat hij meende, dat Turkije het vaderland van de plant was. Eerst in de 17de eeuw werd de maïs van een tuinplant een veldgewas in Europa, eerst in het Zuiden, later ook in Noordelijker streken.
In 1644 reeds kwam de plant in China en spoedig daarna in Japan. Ook is zij kort daarna in Afrika ingevoerd en heeft zich over dit werelddeel verbreid. Zij is thans in tropen, subtropen en in de warmere, gematigde streken een algemeen verbouwd gewas en voedt, na de rijst, het grootste aantal menschen. In Europa is het vooral in Boven-Italië, Hongarije, Spanje en ZuidFrankrijk het voornaamste volksvoedsel geworden. Men kookt het meel met water en bereidt er de z.g. polenta van.
Ook als veevoeder (zie MAÏS) heeft de plant groote beteekenis. Verder wordt het ontvette meel als Maizena gebruikt wegens zijn gemakkelijke verteerbaarheid. In de Vereenigde Staten eet men de jonge, onrijpe vruchtkolven; uit de onrijpe halmen bereidt men suiker, die men laat gisten tot een alkoholischen drank. De omhulsels van de vruchtkolven gebruikt men als vlechtmateriaal of als vulmateriaal; zij zijn ook hier en daar een belangrijke grondstof bij de papierbereiding. De belangrijkste vormen van de maïs, die zich vooral in de vruchten onderscheiden, zijn:
1°. De gewone maïs, met groote kolven, ruggelings samengedrukte, aan den top afgeronde korrels, die verschillend van kleur zijn;
2°. Parelmaïs, met kleine, dunne kolven en kleine, ronde, glazige korrels ;
3°. Paardetand-maïs, een zeer groote soort, die vooral in Amerika wordt verbouwd, met groote, ruggelings sterk samengedrukte korrels met een dwarse groef;
4°. Suikermaïs, met rimpelige, glazige korrels, die bijna geen zetmeel bevatten, maar een in water oplosbaren vorm daarvan. Daarnaast nog een groot aantal andere vormen.