Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gramineeën

betekenis & definitie

Gramineeën - plantenfamilie der Monocotylen, met ongeveer 4000 soorten over de geheele aarde verbreid. Het zijn kruidachtige planten, zelden, zooals Bamboe en verwanten, met een houtig geworden stengel, meest met een vrij dunnen, door knoopen geleden stengel (halm), waaraan de smalle lange bladeren in twee rijen zijn gezeten. De bladeren hebben een lange scheede, die van onderen aan den knoop begint en den halm ten deele omhult; het blad staat van den stengel af; op de grens van blad en scheede zit meestal een vliezig schubje (tongetje). De bloemen zijn klein en zitten in den oksel van een schutblad (onderste kroonkafje, palea inferior).

Ze bestaan in de meeste gevallen uit een schubje, dat tegenover het zooeven genoemde onderste kroonkafje zit en dat aan de rugzijde twee min of meer scherpe kielen heeft. Men noemt deze. schub het bovenste kroonkafje (palea superior). Boven dit kroonkafje zitten een paar kleine lichaampjes, die een rol spelen bij het opengaan van de kroonkafjes, dus bij den bloei (zwellichaampjes, lodiculae). Dan komen twee of drie (soms 6 of meer) meeldraden en ten slotte het vruchtbeginsel, dat twee stempels en één zaadknop heeft. Meestal zitten een beperkt aantal bloemen aan een as bij elkaar. De kroonkafjes worden dan nog voorafgegaan door twee (soms meer) kafjes, die geen bloem in den oksel dragen en kelkkafjes heeten (glumae). Een dergelijke verzameling van grasbloemen noemt men een bloempakjeof een aartje.

De aartjes zijn gerangschikt in grootere min of meer samengestelde aren of dito pluimen, die dan de bloeiwijze van het gras vormen. Het komt vrij vaak voor, dat de bovenste bloem van een bloempakje niet tweeslachtig, maar mannelijk is, soms zelfs in het geheel geen meeldraden of vruchtbeginsel bevat. Ook is het niet zeldzaam, dat een bloempakje slechts één bloem heeft. Verder komen nog een vrij groot aantal afwijkingen voor. Uit het vruchtbeginsel ontstaat de graanvrucht (caryopsis), die zich van de meeste andere vruchten onderscheidt, doordat het zaad met den vruchtwand een geheel vormt. Bij Bamboeachtige grassen komen echter soms nootjes of bessen voor. Daar heeft de vergroeiing van vrucht en zaad dus niet plaatsgegrepen. De kiem ligt zijdelings tegen het kiemwit (endosperm) aan.

Dit laatste bevat veel reservevoedsel, koolhydraten en eiwit, waaraan de granen hun gebruik te danken hebben. Gramineeën komen over de geheele aarde voor. In groote hoeveelheden treden ze op waar de geringe hoeveelheid neerslag boomgroei onmogelijk maakt, b.v. in steppen. Daar zijn de Gramineeën vaak in het bezit van harde, smalle en opgerolde bladeren, die maken dat ze aan de droogte zijn aangepast. Op onze weiden, waar de G. ook het hoofdbestanddeel van de vegetatie uitmaken, verhindert men kunstmatig den boomgroei. Dergelijke weilanden kunnen echter alleen in klimaten voorkomen, waar de neerslag vrij gelijkmatig over het jaar verdeeld is, daar de weidegrassen en vooral hun wortels droogte slecht verdragen. Als nuttige planten zijn een groot aantal Gramineeën bekend, vele als graansoorten, andere als weidegrassen (zie GRASSEN).

< >