Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Wolff, ook wolf

betekenis & definitie

Wolff, ook wolf - (Christian, later Freiherr von), Duitsch wijsgeer, 1679—1754, werd door Leibniz’ invloed in 1706 prof. in de wiskunde te Halle, kreeg in 1723, na een rede over Confucius’ zedeleer, door het drijven der orthodoxen en piëtisten, het bevel onder bedreiging met den strop binnen twee dagen Halle te verlaten; werd daarop beroepen te Marburg, in 1733 benoemd tot lid der Akademie te Parijs en keerde in 1740 onder Frederik II in zegepraal naar Halle terug, waar hij als hoogleeraar zeer gevierd was en geweldigen invloed oefende. De belangrijkste van W.’s buitengewoon talrijke werken zijn in !t Duitsch geschreven (wat voor de wijsg. terminologie van groote beteekenis was), maar in bijna alle talen van Europa vertaald. Zij hebben alle den titel: Vernünftige Gedanken, b.v. von Gott, von dem gesellschaftlichen Leben, von den Wirkungen der Natur, enz. Later schreef hij meestal in het Latijn (23 dln.). W., beïnvloed door Aristoteles, Descartes, Spinoza, Tschirnhaus, en vooral door Leibniz, is de typische vertegenwoordiger van het rationalistisch dogmatisme.

Alles in hemel en op aarde wil hij redelijk afleiden door het verstandsdenken, verklaren en begrijpen; hij heeft nog het volle, ongebroken vertrouwen op het vermogen der menschelijke Rede om het Absolute Zijn te kennen. Het hoogste principe is het principium contradictionis, waaruit hij zelfs dat van den „toereikenden grond” (rationis sufficientis) meent te kunnen afleiden. Hij wil de filosofie maken tot een voor het leven bruikbare en nuttige leer en wel door duidelijke begrippen en grondige bewijzen, en werd zoo de filosoof der „Aufklärung”. Alle kennis is van filosofischen, empirischen (historischen) of wiskundigen aard. Daarnaast staat de indeeling in theoretische en praktische filosofie (overeenkomstig de beide zielsvermogens van het kennen en willen). Zoo krijgen wij een geheel systeem van wetenschappen, dat langen tijd in alle wijsgeerige handboeken overgenomen en ontwikkeld werd: 1. de rationale wetensch. (ontologie, kosmologie, psychologie, theologie, moraal, politiek, oekonomie; 2. de empirische (psychologie, teleologie, fysika, technologie, enz.). In de natuurlijke theologie is W. afhankelijk van Leibniz en diens Theodicee. Ook de religieuse kennis is aan het pr. contradictionis onderworpen. De gëopenbaarde godsdienst mag wel het bovenredelijke, maar niet het tegenredelijke bevatten, wat ook uit den Bijbel blijkt.

Zoo konden zich later zoowel orthodoxen als deïsten op W. beroepen. In de ethiek stelde hij tegenover het principe van geluk en nut (Engelschen) dat der volkomenheid. De wil wordt door de kennis bepaald; derhalve is de grond der zonde: de onwetendheid. — W.’s wijze van filosofeeren heeft zeker de logische preciesheid en het grondige methodisch denken in Duitschland bevorderd, maar toch ook door haar schematiseerings- en rubriceeringswoede, haar nuchtere verstandelijkheid en schoolmeesterachtige pedanterie veel schade gedaan, en vooral het diepe en oorspronkelijke in Leibniz’ leer (monadologie, harmonia praestabilita) verduisterd. De talrijke leerlingen van W. hadden in de 18de eeuw bijna alle Duitsche wijsgeerige leerstoelen in bezit. Onder hen zijn de voornaamste Thümmig, Bilfinger, Baumgarten (die het eerst de aesthetika in het systeem opnam). Bestreden werd W. door Rüdiger, Orusius, e. a. W.’s autobiografie is in 1841 door Wuttke uitgegeven.

< >