Vredesbeweging - Voorkoming van oorlogen is reeds vroeg als een ideaal gevoeld. Vele vorsten en veldheeren, die een wereldheerschappij najoegen, beweerden daarom te streven naar een duurzamen vrede. Vrede was in hun oogen echter alleen mogelijk, wanneer al hun tegenstanders waren overwonnen. Geen betere waarborg voor den vrede dan een sterke oorlogstoerusting (Lat.
Si vis pacem, para bellum) is tot in onzen tijd de leus van schier alle machthebbers geweest. Een anderen klank deden voor het eerst hooren Charles Irénée Castel, abt van Saint-Pierre, in zijn „Projet de paix perpétuelle entre les souverains chrétiens” (1713) en Kant in zijn „Zum ewigen Friede”. De laatste ziet den besten waarborg voor een duurzamen vrede in een republikeinschen of vertegenwoordigenden regeeringsvorm, waarbij dus het volk zelf over oorlog of vrede de beschikking heeft, afschaffing van de staande legers en schepping van een volkenrecht op federatieven grondslag. Iets dergelijks stond ook Hugo de Groot, Leibniz, Montesquieu, Rousseau, Voltaire, Lessing, Herder, Bentham en anderen voor den geest. In de 19de eeuw hebben zich in alle landen vereenigingen gevormd om de vredesidee te propageeren. Niet alle pacifisten zien heil in dezelfde middelen. Allen wenschen echter vóór alles beslechting van internationale geschillen langs scheidsrechtelijken weg. De eerste vredesvereeniging werd door William Allen en eenige andere Kwakers te Londen opgericht.
In 1847 werd voor het eerst, onder voorzitterschap van den Kwaker Elihu Burritt, in Engeland een congres van vredesvrienden gehouden, later door vele andere congressen van dien aard gevolgd. Bijzonder krachtig werd ook tegen den oorlog opgekomen door Berta von Suttner, wier boek „Die Waffen nieder!” van 1889 alom diepen indruk maakte. De drukkende financieele lasten, welke de gewapende vrede der 19de eeuw op alle landen legde, noopte ten slotte ook de regeeringen naar een andere oplossing dan de aloude bewapeningsmethode uit te zien. Op initiatief van Tsaar Nicolaas II van Rusland hadden in 1899 en 1907 te ’s-Gravenhage vredesconferenties plaats, welke weliswaar op volkenrechtelijk gebied zeer nuttig werk verrichtten, maar niets essentieels voor een toenadering der volkeren wisten te bereiken. In 1914 bleek een Wereldoorlog niet te vermijden. Of de bij het einde van dezen oorlog tot stand gebrachte Volkenbond dergelijke rampen voor de toekomst zal weten af te weren, dient te worden afgewacht. De geschiedenis der Heilige Alliantie van 1815 stemt niet hoopvol.