Voorknie of handwortelgewricht - bij het paard is een samengesteld gewricht uit twee rijen beentjes bestaande en het uiteinde van den onderarm en het boveneinde van het pijpbeen. Het moet breed, lang en diep zijn. De diepte, d. i. de breedte van terzijde gezien, hangt af van de plaatsing van het haakbeentje, waaraan de haakbeenspieren vasthechten. Een gewricht met groote afmetingen is sterk.
Wij wenschen de v. droog. Gallen mogen niet voorkomen, noch op de achtervlakte, noch op de voorvlakte. Schenkel, v. en pijp moeten in één rechte lijn gelegen zijn en loodrecht staan. Staat de v. te veel naar voren, dan spreekt men van bokbeenigheid; ligt de v. te ver naar achter, dan van hol in de knieën. Verder kent men nog O- en X-beenen. Bij paarden, die zwak op de voorhand zijn, is de voorvlakte van de v. door vallen dikwijls gewond. Er blijven dan litteekens over. Zulk een v. heet men gecouronneerd.