Vischer (friedrich theodor) - Duitsch wijsgeer, 1807—87, prof. te Tübingen, daarna te Zürich, eindelijk weer in Tübingen, aanvankelijk uitgaande van Hegel, later van hem afwijkend, is vooral als aestheticus bekend. In het Schoone openbaart zich direct een bepaalde Idee, en hierdoor indirect de hoogste Idee, maar door het medium des menschen; er ligt een „verborgen filosofie” in. De beeldende kunst is de objectieve, de muziek de subjectieve, de poëzie de subjectief-objectieve kunstvorm. Hoofdwerk: Aesthetik oder Wissenschaft des Schonen: I. Metaphysik des Schonen; II.
Die Kunst; III. Die Künste (1846—57; het hoofdstuk over de muziek is van Köstlin). Verder : Véber das Erhabene und Komische (1837); Mode und Cynismus (3e dr. 1888); Auch Einer (roman, 1879); Voordrachten over Shakespeare (1899, door zijn zoon uitgegeven); Goethe's Faust (1875); Faust, der Tragödie dritter Teil (2e dr. 1886, onder ’t pseudonym : Deutobold); Symbolizetti Allegoriowitsch Mystifizynsky (satire op de uitleggers van het tweede deel van Faust). Vgl. Th. Ziegler, F. Th. V. 1893.