Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Verdedigingsbelastingen

betekenis & definitie

Verdedigingsbelastingen - Onder dezen naam werden bij twee wetten van 18 Aug. 1916, Stb. 411 en 412, een drietal buitengewone tijdelijke belastingen ingevoerd ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand. Zij worden onderscheiden als Verded.bel. Ia, Ib en II. — De eerste twee, waarvan de regeling is opgenomen in Stb. 411, zijn extra vermogensbelastingen, verdedigd als een heffing ineens, maar over een drietal belastingjaren (1916/17, 1917/18 en 1918/19) verdeeld. Belasting 1a werd over elk dier 3 jaren tot een gelijk bedrag als de hoofdsom der vermogensbelasting geheven (art. 1).

Belasting 1b werd volgens een van dat der vermogensbel. afwijkend progressief tarief (gaande tot 2 pCt. van het vermogen) geheven, terwijl zij oorspronkelijk ook daarin van de vermog.bel. afweek, dat de onroerende goederen naar hun verkoopwaarde werden geschat, hetgeen tot 1918 bij de verm.bel. niet het geval was. — De v.b. II, geregeld in Stb. 412, is een extra inkomstenbel. volgens een progressief tarief gaande tot 8 pCt. Zij zou over dezelfde 3 belastingjaren worden geheven als de beide andere verded.bel. — Bij de wet van 11 Apr. 1919, Stb. 171, werd echter bepaald, dat heffing der v.b. nog gedurende 4 jaren zou worden voortgezet. Heffing Ia werd echter tot 30 pCt. van de hoofdsom der vermog.bel. teruggebracht, terwijl de tarieven der heffingen Ib en II werden verlaagd, zoodat de maxima voortaan resp. 0,5 pCt. van het vermogen en 6 pCt. van het inkomen bedragen. Gelijktijdig werden echter de gewone vermogensbelasting verdubbeld en de rijksinkomstenbelasting belangrijk verhoogd (wetten van 11 Apr. 1919, Stb. 169 en 170). Een wet van 5 Juli 1920, Stb. 342, heeft den duur van heffing der v.b. verlengd tot 1934.

< >