Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vermogensbelasting

betekenis & definitie

Vermogensbelasting - een van het inkomen uit vermogen geheven extra-belasting naast de inkomstenbelasting (de laatste treft het inkomen onverschillig of het voortspruit uit vermogen of arbeid). De vermogensbel. is geregeld bij de wet van 27 Sept. 1892, Stb. 223, waarvan de meermalen gewijzigde tekst opnieuw is bekend gemaakt bij K. B. van 6 Sept. 1918, Stb. 642. Sindsdien werd de wet weder gew. bij die van 11 Apr. 1919, Stb. 170.

Maatstaf der belasting is het vermogen, waaronder de wet begrijpt alle zaken, welke geldswaarde hebben (vruchtgebruik en het recht op. een ingegane lijfrente daaronder begrepen) (art. 3), behoudens uitzonderingen in art. 6 vermeld. Tot deze uitzonderingen behooren huisraad, voorwerpen van kunst of wetenschap, kleederen en levensmiddelen, voor zoover een of ander geen handelsvoorraad is of niet dient voor de uitoefening van eenig beroep of bedrijf. — Onroerende goederen worden geschat naar de verkoopwaarde (sinds 1918), effecten op hun geldswaarde naar de laatst uitgegeven koerslijst, bedoeld bij art. 47 Successiewet (art. 7). — Schulden mogen worden afgetrokken (art. 8).

Indien het vermogen minder bedraagt dan f 16.000, is geen belasting verschuldigd. Is de waarde f 16.000 of meer, doch minder dan f 30.000, dan is verschuldigd f 2 van elke geheele som van f 1000, waarmede zij het bedrag van f 16.000 te boven gaat. Is zij f 30.000 of meer, dan is verschuldigd f 1 van elke geheele som van f 1000 (art. 10). — Krachtens de wet van 11 Apr. 1919, Stb. 172, worden ten behoeve van het Leeningfonds 1914 (zie STAATSSCHULD, NEDERLAND) tot en met 30 Apr. 1934 van de aanslagen in de verm.bel. 26 opcenten geheven.

< >