Valeriana - plantengeslacht der Valerianaceeën, met 200 soorten in de Andes en in het N. halfrond. Daarvan komen bij ons 3 soorten .voor en wel V. officinalis, de gewone Valeriaan, een hooge kruidachtige plant met rosé bloemen, die van Juni tot September algemeen langs waterkanten en op vochtige plaatsen voorkomt. Ze heeft een knobbel aan de bloemkroonbuis en drie meeldraden. Een soort, die er veel op lijkt en misschien slechts een variëteit is, is V. excelsa (= V. sambucifolia).
Veel kleiner is V. dioica, die meer op moerassigen veen- en zandgrond voorkomt, en waarvan sommige individuën alleen mannelijke, andere alleen vrouwelijke bloemen hebben; gekweekt wordt bij ons V. Phu met grootere witte bloemen, terwijl V. celtica in de Alpen voorkomt (zie plaat Alpenplaten, fig. 4). V. officinalis is een bekende geneeskrachtige plant, waarvan men den stengelvoet met de bijwortels als valeriaanwortel gebruikt. Men verzamelt deze van 2—3-jarige planten in den nazomer en droogt ze, zonder ze van de aanhangende aarde te bevrijden, bij gewone temperatuur. Daarna wordt pas de aanhangende aarde verwijderd met behulp van een zeef. De wortel is in verschen toestand reukeloos; de sterke reuk treedt pas op tijdens het drogen. Deze is te danken aan een vluchtige olie, die men door destillatie uit den gedroogden wortel kan bereiden. Verder komt valeriaanzuur en een weinig alkaloïde voor.