Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Tunis

betekenis & definitie

Tunis - 1) Tunesië, Arab. Afrikija, Fr. protectoraat en vorstendom aan de N.-kust van Afrika; 125.130 K.M.2, ± 2 millioen inw. Het Noordelijk deel behoort tot den Atlas, het Z. tot de Sahara. De Tunesische Atlas is een kloofrijk middelgebergte, dat door het vruchtbare dal der Medsjerda in tweeën gedeeld is.

Het Noordelijke gedeelte culmineert met 1010 M., dicht bij de Algerijnsche grens ; het Zuidelijke, veel breedere deel, dat ook uitgestrekte plateaus insluit, is hooger en verheft zich in den Dsjebel Chambi tot 1590 M. De Medsjerda heeft bij haar monding een sterk aangroeiende kleivlakte doen ontstaan. De N.-kust is, behalve bij de Medsjerda vlakte, steil en rotsachtig; de O.-kust is meer vlak. Het Atlasgebied wordt in het Z. begrensd door de laagte der Sjots (= zoutmeren en -moerassen), die slechts door een 22 K.M. breeden isthmus van de Golf van Gabes gescheiden is. Bij het Sjot Melghir ligt deze laagte 30 M. beneden de zee. De stad T. heeft een jaartemperatuur van 19,6°, een Januarivan 11,3°, een Juli-van 27,3°, gem. maximum 35°, minimum 4,3°. In het op 1058 M. gelegen bergstation Souk el Djemaa is de jaartemp. 13,9°, de Jan.3,9° (uiterste minimum — 7°). In T. valt 487 m.M. regen, in het gebergte soms tot 1800 m.M., terwijl in het Saharagebied in Tozeur 159, Gabes 187 m.M. valt. In den zomer valt overal weinig regen.

Van de vroeger in het gebergte veel voorkomende wouden zijn nog ± 10.000 H.A. over. Zij bestaan vooral uit eiken (o. a. kurkeik) en op de lagere berghellingen uit verwilderde olijven. De Franschen zijn begonnen eucalyptenbosschen aan te planten. De rijkdom der vegetatie neemt naar het Z. snel af. Op de hoogvlakten heeft men xerophiele struik- en halfagrassteppen. Het Z. is woestijn, maar men vindt er talrijke oasen ; ze vormen hier een dertigste gedeelte van het land. — Van de bewoners zijn 1.781.000 meer of minder sterk met elkander vermengde Berbers en Arabieren. Verder wonen er ruim 50.000 Joden, 112.000 Italianen, 48.000 Franschen, 12.000 Malthezers, 1300 Spanjaarden en 900 Grieken. In de vruchtbare deelen (ook in de oasen van het Z.), is landbouw het hoofdmiddel van bestaan.

Tarwe, gerst, rogge. Zeer belangrijk is ook de cultuur van zuidvruchten, n.l. citrussoorten, vooral op het schiereil. van Kaap Bon, vijgen, vooral bij Gaffa, olijven, vooral in de Sahel (d. w. z. de lage kustlanden). In 1918 leverden de olijfboomen 3.900.000 ton olie; in ‘t Z. zijn veel dadelpalmen. De wijnproductie bedroeg 14.555.800 gallon. Verder verbouwt men pistaccias, henna, groenten, enz. Een groot gedeelte van het grondbezit is in handen van immigranten uit Europa. De wouden leveren kurk, de steppen halfagras. Hier is de veeteelt het belangrijkste middel van bestaan, gedeeltelijk nomadenveeteelt.

In 1917 had men ruim 1 millioen schapen, verder geiten, runderen, kameelen, 77.051 paarden, muildieren. De visscherij, vooral in handen van Italianen, levert sardines, ansjovis en tonijnen (in 1917 voor een waarde van ƒ 2.800.000). De voornaamste mineralen zijn kalkphosphaten (in 1917 1 millioen ton), ijzer (606.000 ton) en lood. De geheele waarde der mijnproductie bedroeg frs. 67.000.000. De voornaamste inlandsche industrieën, waren die van wol en leer en pottenbakkerij. De import bedroeg in 1917 ƒ 68.180.000, de export ƒ 60.322.600.

De voornaamste uitvoerartikelen waren olijfolie, looderts, phosphaat, koren en ijzererts. Spoorwegen : van Bizerta (Tunis) en Sfax naar Souk-Ahras, waar zij bij het Algerijnsche net aansluiten en de lijn van Tunis over Soesa naar Kairwan. De voornaamste steden zijn de gelijknamige hoofdstad, Sfax en Kairwan. Aan het hoofd der regeering staat de Bey; de machtigste man is de Fransche Minister-Resident, tevens minister van Buitenlandsche Zaken. Van de overige ministers zijn 7 Franschen en 2 Tunesiërs.

2) hoofdstad van het vorige ; 277.000 inw.; gelegen aan een lagune (el Bahira), die door een nauwe doorvaart tusschen twee schoorwalachtige landtongen met de zee verbonden is. Vóórhaven is La Goletta, door een kanaal (100 M. breed, 8 a 10 M. diep) met T. verbonden. Door spoorwegen staat T. in verbinding met Biserta, Soesa en Algiers. De stad is verdeeld in vier afdeelingen:
1) de echt Oostersche oude stad, Medina, een wirwar van nauwe, kromme straten, waar binnen zich de zeer drukke bazaar bevindt en die bij de citadel, het Bardo, aansluit. Hier vindt men ook de beroemde, in 1223 gebouwde Moskee es Zitoena, nog steeds voor Europeanen ontoegankelijk en de Kasbah, het oude in Moorschen stijl gebouwde paleis der beys, 2) Bab-Soeika, 3) Bab-Dsjafira, beide voorsteden met Oostersch karakter, 4) de ruim gebouwde Europeesche wijk met breede, regelmatige straten, vele kerken en het paleis van den resident.

De bevolking bestaat uit 165.000 Mohammedanen, 43.000 Joden en ± 70.000 Europeanen. Drie uur Noordelijker liggen de weinig in het oog vallende ruïnen van Carthago.

Geschiedenis. Tunis is een der oudste steden van N.-Afrika, misschien zelfs ouder dan Rome en van gelijken ouderdom als Carthago. De oudste geschiedenis der stad is dus dezelfde als die van laatstgenoemde stad. In 689 n. C. werden beide door de Arabieren veroverd en door stadhouders bestuurd, die zich spoedig van het centraal gezag onafhankelijk maakten. Zoo ontstond hier de dynastie der Aghlabieden, die in 895 de residentie van Kairuwan naar T. verplaatsten. Daarop volgde de heerschappij der Zairiden (908—1160), die op hun beurt plaats maakten voor de Almohaden en Almoraviden. In 1228 grondvestte Aboe Zakarija hier de dynastie der Hafsiden, die tot 1574 de heerschappij voerden en onder welke T. niet alleen in politiek, maar ook in commercieel en wetenschappelijk opzicht, de voornaamste stad van N.-Afrika werd. Gedurende hun regeering werd de stad belegerd door Lodewijk IX van Frankrijk (1270); ook moesten zij een tijd lang plaats maken voor de Meriniden. In 1534 verscheen een Turksche vloot onder Khair eddin vóór T., dat nu een twistappel werd, om welks bezit Christenen en Turken streden.

Wel veroverden T. Karel V in 1537 en Don Juan in 1573, maar zij konden zich niet handhaven, zoodat T. een Turksch wingewest werd onder het bestuur van een bey, gesteund door een diwan en een corps Janitzaren. De laatsten stelden weldra tegenover den uit Constantinopel aangestelden bey een eigen hoofd met den titel dey. Ten slotte maakten zich deze deys onafhankelijk en vererfden het gezag aan hun afstammelingen. Gedurende dezen tijd was T. evenals Algiers een berucht zeerooversnest, wat meer dan eens tot Europeesche interventie leidde. Ten slotte werd 1881 de bey, zooals nu weder de titel luidde, door het verdrag van het Bardo gedwongen het protectoraat van Frankrijk te erkennen.

Sedert dien tijd zetelt in T. een Fransch resident als bevolmachtigd minister en neemt de bey ongeveer dezelfde plaats in als de Javaansche sultans in Ned. Indië. Daarmede is voor T. een tijdperk van verhoogden bloei aangebroken. Litt. : Loth, Histoire de la Tunisie (Paris 1898).

< >