Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Treub

betekenis & definitie

Treub - 1) Hector, geboren 1856 te Voorschoten, overl. 1920 te Utrecht. T. studeerde te Leiden en promoveerde er in 1878 op een proefschrift Over reflexparalyse en neuritis migrans. Na een aantal jaren assistent van Simon Thomas geweest te zijn en tevens in Leiden de algemeene praktijk te hebben uitgeoefend, werd T. in 1887 hoogleeraar in de verloskunde en de vrouwenziekten. In 1896 verwisselde hij Leiden voor Amsterdam, waar hij tot zijn dood is gebleven.

T. heeft, als docent en als mensch, grooten invloed op zijn leerlingen en zijn omgeving uitgeoefend. Zijn leerlingen heeft hij twee leerboeken geschonken, een leerboek der verloskunde en een leerboek der vrouwenziekten. Behalve deze en zijn meer zuiver wetenschappelijke publicaties, bewoog T. zich vooral ook op medisch-ethisch gebied, waarvan zijn strijdschriften over het levensrecht der ongeboren vrucht, zijn medische fatsoensleer, getuigenis afleggen.

2) Mr. Marie Willem Frederik, Nederl. staatsman en staathuishoudkundige, geb. 1858 te Voorschoten, waar zijn vader burgemeester was, bekwaamde zich voor de gemeente-administratie en voor het notariaat, deed in 1880 het examen als candidaat-notaris, studeerde vervolgens te Leiden en promoveerde in 1885 te Utrecht op een dissertatie (Ontwikkeling en Verband van de Rijks-, Provinciale en Gemeentebelastingen in Nederland, I), een omwerking van zijn met goud bekroonde prijsvraag, vanwege de Utrechtsche Universiteit uitgeschreven. In 1885 trad hij als privaat-docent aan de Universiteit te Amsterdam op voor het notariaat en stichtte er de notarisschool (in 1899 opgeheven). Zijn staatkundige loopbaan begon T. als wethouder van Amsterdam (1893-96), waar hij sinds 1889 raadslid was, eerst voor Financiën, daarna van Publieke Werken. Als zoodanig bracht hij de naasting van geconcessioneerde bedrijven (gas, waterleiding, electriciteit) tot stand. In 1896 werd hij benoemd als hoogleeraar in de Staathuishoudkunde te Amsterdam, welk ambt hij neerlegde, toen hij in 1904 naar de Tweede Kamer werd afgevaardigd, waar hij zitting had tot 1913 en andermaal van 1918-1921, en een der voormannen was van de vrijzinnig-democraten, bij welke hij zich in 1901 met andere radicalen had aangesloten. Zijn organiseerend talent, zijn scherp doorzicht en zijn stoere werkkracht toonde T. vooral als lid van het extra-parlementaire Kabinet van Mr. Cort van der Linden (1913-1918), toen hij in 1914, bij ’t begin van den Wereldoorlog, in plaats van de portefeuille van Landbouw, die van Financiën nam, om op doortastende wijze dadelijk economische maatregelen te nemen, ten einde het land te behoeden voor de gevaren, waarmee de oorlog ons maatschappelijk leven bedreigde. Tal van belasting-ontwerpen dacht de voortvarende Minister met spoed af te doen; doch in Februari 1916 legde hij zijn ambt neer, toen een motie-Schaper c. s., inhoudende afkeuring van het verband, gelegd tusschen ontwerp Ouderdomsrente en Pensioen-belasting, werd aangenomen.

Maar in Februari 1917 nam hij ze weer over van Mr. A. van Gijn. In de regeering poogde hij zooveel mogelijk bij de uitgaven te remmen. Van zijn vroegere geestverwanten vervreemdde hij allengs; zijn eerste staatsleening (Dec. 1914) had de breuk met de vrijzinnig-democraten veroorzaakt. Zijn poging tot partijgroepeering op economischen grondslag leidde in 1917 tot stichting van „de Economische Bond”, die in 1921 opging in „de Vrijheidsbond”. Hierin vertegenwoordigt T., die in 1921 als kamerlid bedankte, om het voorzitterschap van „de Ondernemersraad van Ned.

Indië” te aanvaarden, ook de reactie-strooming tegen staatsbemoeiïng. T., van 1893-1900 mederedacteur van „het Sociaal Weekblad”, waarin hij evenals op congressen voor coöperatie ijverde, en sinds 1897 een der redacteuren van „de Vragen des Tijds”, gaf o. a. uit: Wijsgeerig-economisch stelsel van Karl Marx. Een critische studie (2 dln., 1902); Oorlogstijd. Herinneringen en Indrukken (1916); De economische toestand van Nederland (1920); Hoofdstukken uit de geschiedenis der Staathuishoudkunde (4de dr., 1920); Nota over de inkomstenbelasting, de extra-winstbelasting, enz. (uitgegeven door den Ondernemingsraad van Ned. Indië, 1922).

3) Melchior, plantkundige, broeder van H. en M. W. F. Treub, geb. 1851 te Voorschoten, overl. 1910 te St. Raphaël. Studeerde te Leiden, promoveerde in 1873, was vervolgens assistent voor de botanie aldaar, van 1880-1905 directeur van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, van 1905-1909 directeur van het Departement van Landbouw aldaar. T. is de man geweest, die den op zichzelf reeds zeer belangrijken botanischen tuin te Buitenzorg, tot een wereldinstituut heeft weten te maken, waar natuuronderzoekers van alle landen bijeen kwamen. Het belangrijkste in dat opzicht is geweest de stichting van het vreemdelingenlaboratorium (thans Treublaboratorium) en van het laboratorium in den bergtuin te Tjibodas. Daarnevens is, dank zij T., de natuurwetenschappelijke voorlichting van den landbouw in Indië op enorme wijze toegenomen; dit heeft ten slotte er toe gevoerd, dat ’s Lands Plantentuin opgegaan is in het nieuw opgerichte Departement van Landbouw. Dat de natuurwetenschappelijke exploratie van Nederlandsch Indië zooveel krachtiger dan vroeger is ter hand genomen, is ook voor een groot deel aan T. te danken geweest. De wetenschappelijke publicaties van T. zijn in hoofdzaak van morphologischen aard, behalve de onderzoekingen der latere jaren over de rol van het HCN in de plant.

< >