Thian-sjan, tien-sjan - (= Hemelsgebergte), gebergtesysteem in Midden-Azië, gelegen tusschen 68° en 102° O.L. en 45° en 36° N.Br. Het bestaat uit een kern van oude kristallijne (graniet en leien) en primaire gesteenten (kalk, kwartsporphyr en melaphyr), verder uit secondaire en tertiaire kalk- en zandsteen en conglomeraat. De voornaamste vouwing heeft het in het Carbonische tijdvak ondergaan; een latere tertiaire was van veel minder beteekenis. In hoofdzaak heeft het zijn tegenwoordige hoofdvormen te danken aan stijgingen en verzakkingen langs breuklijnen, die ook nog tot in jong-geologische tijden voortduurden.
Zoo heeft men ten Zuiden van den T. een slenk, die bij Toerfan tot —130 M. laag is en vindt men tusschen de afzonderlijke O.—W., N.O.—Z.W. en Z.O.—N.W. loopende ketens verschillende groote bekkens, zooals dat van Ferghana (400 a 500 M.), het Ili-Bekken (600— 700 M.) en het Issyk-koel-bekken (1600 M.). Kenmerkend zijn ook de syrten: boven de boomgrens gelegen breede vlakten, overal door hooger gebergte omgeven. Op vele plaatsen is de T. een hooggebergte: het hoogst is de Chan-tengri (7200 M.); ook in het O., in den Bogdo-ola en den Kadyk-tau ten O. van Chami vindt men hoogten van 5000 a 6000 M. Ten gevolge van den rijkeren neerslag heeft het N.W. gedeelte het karakter van een Europeesch hooggebergte. In de Centrale en Zuidelijke T. heeft men meer het type van een Midden-Aziatisch woestijngebergte: de dalen zijn hier met puin opgevuld. De lagere deelen van de N.-helling zijn vrij rijk begroeid; men vindt er loofhout en weiden, hooger op in de dalen der zône van de wintersneeuwwolken (1500— 2800 M.) prachtige wouden van Picea Schenckiana. De syrten zijn met alpen- en steppeplanten bedekt.
De alpenweiden in ’t Z. met stipagras en Artemisia. De sneeuwgrens ligt van 3500 M. in ’t N.W. tot 5000 M. in het O. Vooral het Chan-tengri-gebied is sterk vergletsjerd. De gletsjers zijn soms geheel onder moreenenpuin begraven. De dunne bevolking bestaat uit nomadiseerende Kirgiezen. Hun groote kudden vee grazen ’s zomers op de weiden van het Middelgebergte; ’s winters, als deze diep onder de sneeuw begraven liggen, trekken zij naar de hooger gelegen syrten, die door de sterke winden en minder neerslag meer sneeuwvrij blijven: een omgekeerde Alpenwirtschaft dus.