Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Swedenborg

betekenis & definitie

Swedenborg - (Emanuel von), Zweedsch natuuronderzoeker en theosoof, 1688—1772, geb. te Stockholm, studeerde letteren, wijsbegeerte, wiskunde en natuurwetenschap, publiceerde in 1710 een dichtbundel Ludus Heliconius, reisde daarop door Engeland, Frankrijk, Duitschland en Nederland en werd in 1716 door Karei XII als assessor bij het mijnwezen aangesteld. De resultaten zijner natuurstudie (wier waarde thans meer erkend wordt, nu de Zweedsche Akademie handschriften van hem doet drukken) legde hij ten deele neer in zijn Opera philosophica et mineralogica (1734), Oeconomia regni animalis (1740) en Regnum animale (1745). Om zich meer in zijn theologische en theosofische mystieke studiën te kunnen verdiepen, gaf hij in 1747 zijn ambt op. Zijn hoofdwerk in deze richting is: Arcana coelestia (1749—56, 8 dln.). S. geloofde vast aan de beteekenis zijner visioenen en Goddelijke ingevingen.

Hij leerde het bestaan van een rijk der geesten, dat met den mensch reeds gedurende zijn leven in verbinding staat en zich hem openbaren kan. Twee voorbeelden van S.’s occulte gaven werden door Kant na onderzoek als feitelijk erkend in zijn „Träume eines Geistersehers”. Hemel en hel vat S. geestelijk op. Veel ijver betoonde hij in het stichten eener kerk van het nieuwe Jeruzalem, die ook na zijn dood (vooral in Engeland en in Amerika, Nederland nu nog) aanhangers telt. Hij stierf in 1772 op een reis te Londen. Vgl. Tafel, Samml. v. Urkunden über S.’s Leben, 1842. Abriss v. S.’s Leben, 1845. Matter, S., 1863.

< >