Stenographie - van stenos (eng of kort) en grapho (ik schrijf), de kunst om door middel van zeer eenvoudige teekens voor letters, aangevuld door regels voor verbindingen en voor verkortingen zoowel van woorden als van zinnen, een grootere snelheid te bereiken dan met gewoon schrift mogelijk is, zelfs snel uitgesproken redevoeringen woordelijk op te schrijven. (De snelheid van redenaars is gemiddeld ± 140 woorden per minuut). De naam werd het eerst in 1602 door John Willis gebruikt; men spreekt ook van Kortschrift, Shorthand (Eng.), Phonographie. Oudere namen als Brachygraphie, Tachygraphie, enz. zijn in onbruik geraakt. De stenographie vindt, als middel tot tijdsbesparing, meer en meer haar toepassing zoowel in de gewone correspondentie, als in den handel, de journalistiek, de administratie, de rechtsspraak.
Haar hoogste toepassing vindt zij daar, waar zij dient als middel om het snel gesprokene woord vast te leggen. — De moderne stenografische beweging heeft haar aanvang genomen in Engeland in het laatst der 16de eeuw. Evenwel reeds veel vroeger, en ook bij de volkeren der Oudheid, vinden wij vele sporen van kortschrift. Of de oude Hebreeërs de sten. kenden en toepasten, is niet met zekerheid uitgemaakt, doch moet sterk betwijfeld worden; bewijzen er vóór meent men te vinden in Psalm 45 vers 2, Ezra 7 vers 6, Jeremia 36 vers 4 en 18. Bij Romeinen en Grieken is echter het kortschrift wel in gebruik geweest. Te oordeelen naar het inschrift in een in 1883 te Athene (Akropolis) gevonden steen, hebben de Grieken reeds in het midden der 4de eeuw v. C. een schrift gebezigd, bestaande uit rechte lijnen van verschillende lengte, onder verschillende hoeken op elkander geplaatst, welk schrift volgens sommigen een soort van st. was. Anderen betwijfelen echter, of zulk een schrift wel ooit als kortschrift zou hebben kunnen dienst doen. De uit latere eeuwen stammende Grieksche tachygraphie werd echter veelvuldig toegepast; de oudste sporen ervan vond men tot heden in een papyrusrol uit het jaar 105 na C.; overblijfselen komen o. a. voor in den Codex Parisinus en den Codex Vaticanus Graecus, beide uit de 8ste tot de 10de eeuw nà C. Bij de Romeinen schijnt vóór Cicero’s tijd van st. geen sprake geweest te zijn; men bediende zich van een ander middel, n.l. van het aanduiden, na onderlinge overeenkomst, van woorden en namen door hun beginletters. Deze afkortingen heetten singulae literae, of siglae.
De eigenlijke Romeinsche st. ontwikkelde zich in de 1ste eeuw v. C.; aan deze st. heeft men later den naam Tironische Noten (zie ald.), gegeven naar Marcus Tullius Tiro, geboren ± 103 v. C., een vrijgelaten slaaf van den grooten Cicero, aan welken Tiro de uitvinding ervan wordt toegeschreven. Waarschijnlijker evenwel is, dat zij langzamerhand ontstond uit het Latijnsche cursieve schrift en uit de talrijke in gebruik zijnde bovengenoemde siglae. De tironische noten kunnen niet vergeleken worden met de hedendaagsche st. Het was een stelsel, waarin elk woord werd voorgesteld door een afzonderlijk teeken, dus geen alphabetisch systeem. Duizendtallen van die teekens zijn bekend, en het is niet denkbaar, dat die door één persoon samengesteld werden. Deze Romeinsche st. heeft een grooten bloeitijd gekend, en bewees vooral ook in de conciliën der oude Christelijke kerk groote diensten. Tot in de 7de en 8ste eeuw na C. vindt men sporen van haar gebruik; toen echter begon dit af te nemen en werd zij nog slechts in de kloostercellen beoefend. Hier werden de Grieksche tachygraphie en de Romeinsche tironische noten aangewend bij het afschrijven van oude handschriften; in vele oorkonden, ook nog uit de 8ste, 9de en 10de eeuw, vindt men tironische noten gebruikt ter aanduiding van den onderteekenaar; ook werden vaak gedeelten van akten, kantteekeningen bij akten, enz., door middel dier teekens daargesteld. — In de Middeleeuwen geraakten èn de Grieksche èn de Romeinsche st. geheel in vergetelheid; afkortingen van het gewone schrift kwamen ervoor in de plaats.
De Engelsche monnik John of Tilbury poogde in de 12de eeuw een systeem van st. samen te stellen, doch eerst omtrent het einde der 16de eeuw begint het tijdperk der moderne st. Engeland was de bakermat, waar dat tijdperk werd ingeleid door Bright (1588) en Bales (1590), die in hun stelsels echter nog te veel vasthielden aan het beginsel, waarop de tironische noten berustten (woord- en lettergrepenschrift). De Eng. geestelijke John Willis publiceerde in 1602 een systeem van st., dat een groote vooruitgang in de geschiedenis der kunst beteekende, en dat als de eerste alphabetische st. geldt. In zijn werk The art of Stenographie or Shortwriting by spelling characterie vinden we n.l. voor het eerst een stenografisch alphabet, al was het nog onvolkomen en al vereischte het nog zeer veel willekeurige vormen voor woorden (symbolical words). Vanaf dat tijdstip tot op heden zijn een groot aantal (veel meer dan 1000) verschillende stelsels van st. ontstaan. In Engeland vond John Willis in de 17de eeuw navolgers, o. a. in E. Willis, Dix, Metcalfe, Timothy Bright, Shelton, Jeremia Rich, William Mason e. a. In het midden dier eeuw breidde zich de kunst uit Engeland ook over het overige Europa uit; vooral het systeem van Charles Ramsay, dat o. a. in Duitschland vele herdrukken beleefde. In de 18de eeuw ontstonden in Engeland o. a. de systemen van Gurney (1750, nog aldaar gebruikt), John Byrom (1767), Samuel Taylor (1786). Dit laatste wordt ook tegenwoordig nog gebezigd.
Aan het einde dezer eeuw vond de st. uit Engeland opnieuw een weg naar het vasteland, waar de kunst intusschen was gaan tanen. Taylor’s systeem werd o. a. voor de Fransche en Duitsche talen bewerkt. Vele navolgers stonden in Engeland nog op in de 19de eeuw, totdat in 1837 de beroemde Sir Isaac Pitman (zie ald.) zijn Phonographie in het licht deed verschijnen, die alle mededingers weldra zeer verre achter zich liet, tegenwoordig in Engeland en de Engelsch sprekende landen tallooze aanhangers vindt en als het ter wereld meest verbreide stenografische systeem geldt. De aanhangers van andere stelstels vormen te zamen in Engeland slechts een zeer onbeteekenende minderheid. Van zijn leerboek zijn meer dan 3 millioen exempl. verspreid. In 1889 leerden in Engeland alleen 44.730 personen dit stelsel, in 1894: 91.006; voor 1904 kan het veilig op 150.000 worden geschat. Al de hier genoemde stelsels behooren met tallooze andere tot de z.g. geometrische school. Men onderscheidt n.l. de systemen van st. in twee hoofdgroepen: geometrische en graphische.
Het uiterlijk onderscheid tusschen deze beide groepen is, dat bij de geometrische stelsels de letterteekens bestaan uit de eenvoudigste geometrische lijnen, n.l. de rechte lijn, den cirkel en zijn deelen, terwijl de graphische systemen hun teekens uit deelen van de gewone Latijnsche letters vormen. Bij de eerste vindt men de teekens zoowel in loodrechte als in naar links en rechts overhellende richting gebruikt, bij de graphische hoofdzakelijk in naar rechts overhellende richting, waardoor bij deze laatste stelsels het schrift meer op het gewone schrift lijkt. De geometrische stelsels verbinden voorts de teekens onmiddellijk aan elkander, terwijl de graphische ze verbinden door middel van verbindingsstreepjes, die dikwijls klinkers beteekenen, en dan geen z.g. doode verbindingsstrepen zijn. Beide soorten gebruiken naast de oorspronkelijke teekens, van het alphabet nog vele andere hulpmiddelen om tot kortheid te komen (dunne en dikke teekens, hooge en lage plaatsing, enz.; zie de voorbeelden); voorts extra verkorte, soms willekeurige vormen (logogrammen, merken, zegels, enz.) voor veel voorkomende woorden, weglating van woorddeelen, zins verkorting. Geometrische en graphische stelsels bestaan tegenwoordig naast elkander, en hebben elk voor zich voor- en nadeelen. In Engeland en de Engelsch sprekende landen, Frankrijk en Spanje zijn de geometrische nagenoeg uitsluitend in gebruik, in Duitschland en Oostenrijk de graphische stelsels; in ons land behooren b.v. de stelsels Steger, Pitman-de Haan en Dekker tot de geometrische, Gabelsberger, Stolze-Wery en Riënts Balt tot de graphische systemen.
Wat Nederland aangaat schijnt het eerste Hollandsche st.-systeem geweest te zijn dat van Gerard Schaep, schepen te Amsterdam, welk stelsel echter alleen in handschrift bestaat, dat zich bevindt in de bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Het handschrift draagt tot titel: „Aenwijsinge tot Kortschrift Toegeeijgent de Nederlandse Tale”, Anno 1650. In het Britsch Museum te Londen (Sloane-collectie) bevindt zich een handschrift, bevattende een ontwerp voor een systeem voor de Nederlandsche taal uit het jaar 1658, van Francis Lodwick. In 1666 verscheen te Leiden een werkje Brachygraphia van de hand van den geestelijke J. S. S., zijnde een bewerking van de Engelsche stelsels Edmond Willis en Rich voor de Latijnsche taal. Het eerste leerboek over st. voor de Nederl. taal is dat van Johan Reyner, koopman te Rotterdam (1673), en getiteld: Eene nieuwe Character-Konst; ook dit stelsel berustte op Engelsche stelsels en kwam in alphabet veel overeen met bovengenoemde Brachygraphia. Hierop volgde in 1679 het Kortschrift-boek van den Amsterdamschen onderwijzer Johannes Gosens van Helderen ; zijn stelsel kwam veel overeen met het Engelsche van Shelton, doch had ook veel oorspronkelijks. Het systeem van Reyner verscheen andermaal in 1750 als bijlage van een „Handleiding tot het doen van Godgeleerde Oeffeningen”.
Veel toepassing hebben deze stelsels zeer waarschijnlijk niet gevonden en in de 18de eeuw hooren wij in ons land zoo goed als niets van de kunst. Bekend is, dat de beroemde arts Gerard van Swieten de st. beoefende, welke hij waarschijnlijk te Leiden leerde, n.l. het stelsel Ramsay voor de Latijnsche taal. In 1800 gaf een Schot, Josua Brigget, te ’s-Gravenhage een thans zeer zeldzaam werkje in de Fransche taal uit, waarin werd voorgesteld, de woorden door getallen voor te stellen. Veertien jaren later (1814) gaf J. Bossuijt te Gent het Fransche stelsel Conen de Prépéan, bewerkt voor de Latijnsche taal, in het licht, en in 1815 deed de conrector bij het Gymnasium te Amsterdam P. van Eijk eveneens een soort kortschrift voor de Latijnsche taal verschijnen. In 1827 kwam voor het eerst weer een stelsel voor de Nederl. taal zich aanmelden, n.l. de bewerking van P. G. Witsen Geysbeek van het Duitsche systeem van Dr. Erdmann. Inderdaad was er toen een voor de st. gunstiger tijdstip aangebroken. De openbaarheid van de zittingen der Tweede Kamer deed langzamerhand de behoefte aan een goed stelsel van kortschrift gevoelen ; het afkorten van het gewone schrift, hoeveel men er ook mede kon bereiken, kon toch op den duur niet voldoen.
Sedert 1822 werden dan ook pogingen aangewend om de st. hier te lande in te voeren, en een gewezen luitenant-kwartiermeester der maréchaussée A. B. Clep schijnt toen het stelsel Taylor voor de Nederl. taal te hebben bewerkt, ofschoon dit nimmer in druk is verschenen. Een prijsvraag van het Brusselsche Koninklijk Genootschap „Concordia” had tot resultaat, dat een vijftiental ontwerpen van st. systemen inkwamen. Hiervan werden bekroond de stelsels van Dr. H. Somerhausen te Brussel, hetwelk zich in de medeklinkers geheel bij het Fransche stelsel van Aimé-Paris aansloot, op zijn beurt een wijziging van dat van Conen de Prépéan, en afgeleid van dat van Taylor en van J. Bossaert te Brugge, die in het licht werden gegeven (1829), terwijl in 1830 nog een werkje verscheen van den Gentschen student Prosper Bogaert, en wellicht de Venloër J. H. Meerman van der Horst een systeem samenstelde. Geen dezer stelsels vond echter beoefening van eenige beteekenis.
Het eerste systeem, dat het tot practische toepassing bracht, was het door H. L. Tetar van Elven (eerst te Brussel, later ambtenaar aan het Ministerie van Binnenl. Zaken te ’s Hage) samengestelde, zeer veel met bovengenoemd stelsel van Somerhausen overeenkomende systeem, dat den naam draagt stelsel Tetar van Elven-Steger (ook wel Kamerstelsel, stelsel Steger, en in den jongsten tijd Somerhausen-Steger). Dit stelsel werd in 1850 door den stenograaf C. A. Steger (zie ald.) in de Staten-Generaal ingevoerd, toen aldaar de st. voor het eerst haar intrede deed krachtens de wet van 21 Sept. 1849, Stbl. 47. Het werd sedert door Steger eenigszins gewijzigd, o. a. om het ook voor correspondentieschrift te kunnen doen dienen (het werd het eerst gepubliceerd door den Kamerstenograaf Jz. J. Lion in 1850 in het tijdschrift „Onze Tijd”), en is sedert in ons Parlement tot 1904 met uitsluiting van alle andere systemen in gebruik gebleven.
Reeds spoedig na 1850 werd de »Stenografische Inrichting bij de Staten-Generaal in het leven geroepen, thans bestaande uit 1 directeur, 1 onder-directeur en 12 stenografen Dezen zijn belast met het samenstellen van het officieel verslag der Kamerzittingen. Elk stenograaf teekent gedurende vijf minuten het gesprokene op, wordt dan vervangen en gaat zijn stenogram in gewoon schrift overbrengen, waarna hij wacht, totdat hij weer aan de beurt is. De z.g. Gemengde Commissie voor de Stenographie, bestaande uit leden van beide Kamers, heeft het toezicht op den st. dienst. Sedert Augustus 1904 is het stelsel Steger niet meer het eenig toegelatene, maar kunnen aanhangers van alle systemen worden aangesteld. Directeur der Inrichting was van 1850—86 J. J. F. Noordziek, van 1886—1901 C. A. Steger, van 1901 tot heden J. Boudewijnse.
Vooral ook door de bemoeiingen van P. R. Goudschaal (zie ald.) zien we in de jaren 1880—90 de belangstelling in sten. in ons land voortdurend toenemen, en sedert 1880 verschenen dan ook tal van nieuwe stelsels,, waarvan eenige reeds boven genoemd werden Op ’t oogenblik worden in ons land naast elkander onderwezen en toegepast bewerkingen voor de Nederl. taal van de Duitsche stelsels Stolze door J. L. Wery (1889), aan wien de st. beweging zeer veel te danken heeft, Gabelsberger door Joseph Schwab (1890), Scheithauer door Riënts Balt (1897) en van het Engelsche stelsel Pitman door F. de Haan (1886—89), de stelsels, ontworpen door J. G. Dekker Jr. (1882),. A. W. Groote (1899) en M. A. Pont (1903—04). en het systeem Steger (zie boven). Het systeem Pont is een bewerking van het Duitsche systeem Scheithauer, belangrijk afwijkende van die van Riënts Balt, terwijl door B. Heymans nog een van het stelsel Stolze-Wery weinig afwijkend systeem is in het licht gegeven (1894). Alle deze stelsels hebben voorzoowel als nadeelen; zij vinden alle toepassing,het minst de systemen Dekker en Gabelsberger-Schwab, en bewijzen alle goede diensten in den handel zoowel als elders. Het valt niet te ontkennen, dat het groot aantal stelsels een algemeene verbreiding en vooral de vervanging van ons gewoon letterschrift door sten., belangrijk in den weg staat; nochtans acht men algemeen,, dat slechts langs den weg der vrije concurrentie kan beslist worden, welk systeem het best is.
Bijgevoegd overzicht moge een blik in de verschillende systemen geven. De stelsels Dekker, Steger en Pitman-de Haan behooren tot de geometrische, de overige tot de graphische richting. Dit geeft reeds een kenmerkend onderscheid. Een verder verschilpunt tusschen de stelsels onderling is gelegen in de wijze van klinkeraanduiding. Goudschaal-Bussmann, Stolze-Wery en Gabelsberger-Schwab duiden de klinkers zinnebeeldig aan, hetzij b.v. door een bijzondere schrijfwijze van den volgenden medeklinker, of door hooger of lager plaatsing van het geheele woord; Riënts Balt, Groote en eenigszins Steger zijn z.g. alfabetische systemen (consequent alfabetisch zijn er geen); Pitman-de Haan duidt de klinkers aan óf symbolisch (hoogerof lager-plaatsing van het woord), óf door stippen en streepjes. De meeste dezer systemen hebben paarsgewijze soortgelijke teekens voor verwante medeklinkers (b en p, d en t, enz.).
Voor de meeste stelsels bestaan vereenigingen of bonden, die propaganda ervoor maken, als de Stenografenbond „Groote”, de Nederl. Stenografenbond „I. Pitman”, de Bond van Stenografie-beoefenaren (systeem „Pont”), de Nederl. Vereeniging van Stenografen (officieel stelsel „Somerhausen-Steger”), de Stenografen-Vereeniging „Stolze-Wery”. Een poging, om de verschillende bonden tot een federatie te brengen, waartoe in 1902 een conferentie plaats had, is mislukt.
Bijna alle vereenigingen verleenen diploma’s voor kennis van het stelsel en het bezit eener bepaalde vaardigheid ; in dit opzicht bestaat onder de verschillende systemen zeer weinig eenheid. Er openbaart zich thans een streven, om tot meer eenheid te komen. Eenige reiken ook diploma’s voor onderwijzers in ’t stelsel uit. Onderricht in st. wordt gegeven aan de verschillende handelsscholen en handelscursussen, openbare en bijzondere, alsmede aan bepaalde stenografische vakscholen in groote steden (Pitmanscholen, Pontscholen).
In het buitenland bestaan vooral in Duitschland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten groote en bloeiende stenographenvereenigingen, als: Deutscher Gabelsberger Stenografenbund (± 60.000 leden), Stenographen-Verband Stolze-Schreij (± 35.000 leden), Institute of Shorthand Writers, Incorporated Soc. of Shorthand Teachers, Association Stenographique Unitaire, PInstitut Sténographique Unitaire, PInstitut Sténographique des deux Mondes, enz. De oudste stenografen-vereeniging in Engeland dateerde van 1726 ; zij verdween echter spoedig, en kreeg eerst in 1840 een opvolgster ; in Duitschland is de eerste vereeniging opgericht in 1844.
Litt.: E. d’Oliveira, Het Kortschrift, 2 deeltjes (Amst. 1915); J. L. Wery, Leerboek der Nederl. St. (correspondentieschrift) (7e dr„ Amst. 1913); dez., Leerb. voor het Machineschrijven (4de dr., ald. 1917); dez. Leerb. der st. voor moderne talen (ald. 1920); A. W. Groote, Stenographie voor iedereen ; dez. Handleidingen voor de st. (reporterschrift, enz.), Amst., talr. uitgaven ; F. de Haan, Leerb. der st. volgens de methode-Pitman, Utr., verscheidene uitgaven; d’Oliveira, Het „Groote-’’Leesboek, {2 deeltjes, Utr.). Zie voorts de artt. PITMAN, STOLZE e. a.