Spinachtigen - Arachnoidea, een klasse der Gelede dieren. Het lichaam bestaat uit twee hoofdafdeelingen : het voorste is ontstaan door versmelting van kop en borststuk, het achterste is het achterlijf. Het kopborststuk draagt 6 paar aanhangsels, van welke de voorste twee als monddeelen dienst doen en de achterste vier als pooten. Het lichaam is bekleed met chitine, die somtijds hard, maar meestal lederachtig is.
De sp. dieren zijn alle roofdieren, behalve enkele, die een parasitaire levenswijze voeren en enkele, die plantaardig voedsel gebruiken. De meeste hebben dan ook gifklieren ; bij de spinnen monden deze uit in het eerste paar monddeelen; bij de schorpioenen ligt de gifklier aan het uiteinde van het achterlijf ; zij opent in een krommen stekel. Met het gif dooden of verlammen zij hun prooi. Wat hun instinct aangaat, zoo openbaart zich dit vooral bij de listen, die zij bezigen tot het bemachtigen van hun prooi, en bij het bouwen van hun woningen of nesten. Het meest opmerkenswaardig is echter de wijze, waarop de spinnende arachnoideeën hun webben vervaardigen. Bij deze vindt men in het achterlijf zekere, uit opgerolde vaatjes bestaande, klieren, wier uitloozingsbuisjes eindigen in openingen, die zich bevinden aan de toppen van vier of zes tepeltjes, welke even beneden den aars zijn gelegen. Uit deze openingen wordt door het dier een kleverige stof geperst, die, in aanraking komende met de lucht, vast wordt en uiterst fijne draden vormt. Met de beide achterste pooten vereenigt het dier deze draden tot een dikkeren draad, waarvan het dadelijk het einde vastkleeft aan het voorwerp, waarop het zich bevindt, en welken het vervolgens zóó lang maakt, als noodig is.
Sommige spinnen bepalen zich tot het spannen van eenige draden, andere maken een net. De spinachtige dieren leggen eieren, met uitzondering der schorpioenen, die levendbarend zijn. Vele spinnen wikkelen hun eieren in zijdeachtige omhulsels en sommige soorten blijven, ook nadat de jongen uit de eieren gekomen zijn, voor deze zorgen en dragen ze vaak op den rug met zich mede. De uit de eieren gekomen jongen ondergaan geen gedaanteveranderingen, maar vervellen verscheidene malen, voor zij volwassen zijn. De jongen van de meeste mijtachtige dieren bezitten echter eerst drie paren pooten en verkrijgen eerst later het vierde paar.
Voor het meerendeel zijn de organen der voortplanting over twee individuen verspreid; slechts bij enkele kleinere groepen is hermaphroditisme geconstateerd. Bij de eigenlijke spinnen is het mannetje kleiner dan het wijfje. Tot de spinachtige dieren behooren o. a. de echte spinnen (Araneidae), de schorpioenen (Scorpionidae) en de teken of mijten (Acarina). De spinachtige dieren zijn zeer oud ; men kent vertegenwoordigers der schorpioenen uit het Silurische tijdperk ; de echte spinnen leefden reeds in het Steenkolentijdperk. Groot is het aantal bekende soorten uit het tertaire tijdvak ; vele dezer soorten zijn verwant met of behooren tot thans nog levende geslachten.