Spencer (Herbert), Eng. wijsgeer, 1820—1903, zoon van een onderwijzer, grootendeels autodidact (vandaar zijn gebrekkige talen-kennis), werd zeer jong reeds ingenieur bij de spoorwegen te Londen, als hoedanig hij na enkele jaren ontslag nam, was een poos medewerker aan de eerste tijdschriften (Economist, Westminster en Edinburgh-Review) en wijdde zich van 1853 af geheel aan zijn studie en sehrijversheroep, alle officieele betrekkingen, waardigheden en onderscheidingen afwijzend. In 1860 publiceerde hij een prospectus, dat een reeks samenhangende werken aankondigde, en in 1896 waren, ondanks vele geldelijke en gezondheids-moeilijkheden, de 10 deelen van zijn System of Synthetic Philosophy gereed. Het werk bevat: First Principles (dl. I, 6de ed., 1899) ; Principles of Biology (II en III, 5de ed., 1898); Psychology (IV en V, 5de ed., 1890); Sociology (VI—VIII, 2de ed., 1885) en Morality (IX en X, 5de ed., 1888).
Een uittreksel uit ’t geheele werk gaf Collins, An Epitome of Synth. Ph. (5de ed., 1906), ook in het Duitsch vertaald. Als hoofdwerken van S. zijn verder te noemen : Descriptive Sociology (samen met anderen, 8 dln., 1837—87); Education (23ste ed., 1890); The study of Sociology (18de ed., 1898) ; The Man versus the State (1884) ; Essays (3 dln., 5de ed., 1891); Various fragments (1897); Facts and Comments (1902); An autobiography (1904). Voornamelijk beinvloed door Hamilton en den positivist Comte leert S. een evolutionistisch monisme. De grondgedachten zijner synth. ph. zijn de volgende. Ons kennen beweegt zich, binnen het betrekkelijke ; het is symbolisch, daar de dingen, waarop het gericht is, openbaringen zijn van het onkenbare (Unknowable). Bij het denken van Gods wezen hebben wij niet de keus tusschen persoonlijkheid en iets minder dan deze, maar tusschen p. en iets nog hoogers. Religie en wetenschap behoeven niet in strijd te zijn.
De verdienste der relig. is, dat zij in ons levendig houdt: het besef van iets transcendents en voor ons kennen onbereikbaars en er ons voor bewaart, het relatieve als de echte, volle realiteit te beschouwen. De Wijsbegeerte ontspringt evenals alle andere wetenschap uit de ervaring. Zij is de „kennis van den hoogsten graad van algemeenheid”. Haar waarheden staan in dezelfde relatie tot , de hoogste waarheden der bijzondere wetenschappen, als die der laatsten tot lagere wetenschappelijke waarheden. Hoe werkt nu S. deze gedachte uit? Zooals Spruyt zegt (in zijn lezenswaardig 6de Hoofdstuk van Boek III o. z. Gesch. van de Leer der Aangeboren Begrippen): „de methode, die hij volgt, komt hierop neer, dat hij tusschen zeer verschillende verschijnselen op fysisch, fysiologisch, zielkundig en maatschappelijk gebied verwijderde analogieën opspoort en aan die a. vervolgens den naam van algemeene wetten geeft”. Materie en beweging in de natuur zijn krachts-uitingen; de vormen daarvan zijn ruimte en tijd.
De algemeenste aanschouwings- en denkvormen zijn door ’t menschdom geleidelijk langs den weg der ervaring verworven, ingestudeerd, als dispositie overgeërfd, zoodat zij nu aan het individu als a priori, noodwendig geldend bewust worden. Alles in de natuur geschiedt door processen van evolutie en dissolutie. Ontwikkeling (evolutie) is „de overgang uit een toestand van onbepaalde, onsamenhangende homogeniteit tot een toestand van bepaalde, samenhangende heterogeniteit” (toenemende integratie en differentieering). Naast dit proces staat dat der dissolutie (ontbinding), absorptie der beweging en désintegratie der stof. Zoowel in de biologie als in de sociologie, de psychologie en het zedelijk leven openbaart zich de wet der evolutie, wier werking Sp. dan ook door voorbeelden van den meest uiteenloopenden aard pleegt te illustreeren. Zijn opvatting van het geestelijke staat geheel onder den invloed van aan de materieele (vooral organische) wereld ontleende grondbegrippen.
Aan de psychische verschijnselen ligt een geestelijke substantie ten grondslag, die echter even onkenbaar is als de materieele. De laagste vorm van het zieleleven is de reflexbeweging. Met de toenemende complicatie der uiterlijke omstandigheden verliezen de ps. verschijnselen het automatische; instinct gaat over in Wil en Rede. Het bewustzijn bestaat in een verbinding van een soort psychische atomen (units of feeling) en wordt beheerscht door de associatiewetten. De sociologie, baseerend op biologie, psychologie en ethnologie, bestudeert de wetten der boven-organische ontwikkeling. De maatschappij wordt opgevat als een dierlijk organisme (groei, differentieering, arbeidsverdeeling, aanpassing, sociale organen en weefsels, enz.). De regeerende klasse b.v. is daarin het zenuwstelsel. Een verschil is echter, dat in de maatschappij het bewustzijn over alle deelen verbreid is. De oorsprong der religie is de voorvaderen-vereering.
Sp.’s ethiek berust op de resultaten zijner fysische, biologische en sociol. onderzoekingen. Instandhouding van individu en soort is het laatste streven aller levende wezens. Dit doel wordt bereikt in den strijd om het bestaan door differentieering van aanleg en organen en verder door onderlinge associatie. Naast het egoïsme staat het altruïsme. Alle sociale verbindingen waren oorspronkelijk niets dan middelen in den levensstrijd. Maar langzamerhand kan het middel een waarde op zichzelf krijgen. Zoo ontwikkelt zich de zedelijkheid. De ethische gevoelens ontstaan uit overgeërfde ervaringen van het nuttige.
Deze, uitgesproken in algemeene regels, worden dan door opvoeding openbare meening, staat en religie geheiligd. Zoo krijgen zij voor het individu een geldigheid a priori, het karakter eener verplichting. Langzamerhand doen zich meer en meer de altruïstische motieven gelden. In het eerste ontwikkelings-stadium, het primitieve, overwegen verreweg de egoïstische. Het is de militaristische periode met haar dwang en vijandschap tegen alle vreemden. Daarop volgt de industrieele of commercieele periode, waarin wij nu leven, en meer en meer de schadelijkheid van alle oorlogen, het nut van ’t samenwerken der volken wordt beseft. Wij mogen hopen, dat in dé toekomst na het onvermijdelijke tusschen-stadium van het socialisme een nieuw Ievenstype zich zal vormen, waarbij naast den arbeid om het bezit aan de hoogere geestelijke functies een grootere speelruimte gegeven wordt. — Sp.’s wijsbegeerte der evolutie heeft (vooral in Engeland en Amerika) een grooten invloed geoefend, hoewel zijn systeem als geheel niet zoo talrijke aanhangers heeft. Vgl. Michelet, S.’s System der Ph. (1882); Hudson, the Ph. of H. S. (1894) en vooral de monografie over hem van Gaupp in Frommann’s Klassiker, Stuttgart.