Dolomiet - (Hd. Bitterspath), mineraal, CaMg [C03]2, hexagonaal, rhomboëdrisch-tetartoëdrisch en dus niet isomorf met calciet. Het kristalliseert in tegenstelling met calciet bij voorkeur in den primairen rhomboëder; de vlakken daarvan zijn dikwijls gebogen of de kristallen opgebouwd uit subparallel vergroeide onderdeelen, overgaande in zadelvormig gebogen kristallen, ook in stengelige, korrelige, dichte en porceleinachtige aggregaten. Glasof parelmoerglans (Eng. pearlspar); wit, door opname van ijzerbruin, van mangaan vleeschkleurig, van kobalt rosé; doorzichtig tot doorschijnend.
Van calciet verschilt het behalve door geringere aantastbaarheid door zoutzuur, door het minder gemakkelijk optreden van tweelingen. D. is zeer verbreid als gangmineraal; de zoo voorkomende d. is echter ondergeschikt in vergelijking met de reusachtige hoeveelheden, die als bezinkingsgesteente voorkomen. Deze komen als, dikwijls grottenrijke, lagen in alle geologische formaties voor, vooral in devoon, perm, trias en jura. Bekend om hun natuurschoon zijn de D.-Alpen van Tirol. Zelden bevatten deze gesteenten zooveel magnesium als met de gegeven formule overeenstemt, meestal minder.
De aanwezige magnesium is dan niet gelijkmatig verdeeld maar in bepaalde korrels geconcentreerd en het gesteente bestaat uit een aggregaat van calcieten d.-korrels. Er bestaat een geleidelijke overgang naar zuiveren kalksteen; vele kalksteenen en marmers bevatten een weinig d. Als rechtstreeksche bezinking uit zeewater is d. onbekend, afscheiding van magnesiumcarbonaat uit zoo verdunde oplossing als het zeewater is, is ook weinig waarschijnlijk; de schelpen der weekdieren en skeletten van andere organismen bevatten ook weinig of geen magnesium. Kalksteen kan echter achteraf magnesium opnemen, zooals blijkt uit de dolomitiseering, die deze gesteenten in de buurt van ertsafzettingen, blijkbaar onder de werking van de ertsbrengende oplossingen hebben ondergaan. De groote hoeveelheden d., die aan den bouw van de aardkorst deelnemen, zijn op soortgelijke wijze door diagenetische processen uit kalksteenen en vermoedelijk veelal uit koraalkalken ontstaan.