Senegal - 1) rivier in W.-Afrika, ontspringt in het gebergte van Foeta Djalon met twee hoofdbronrivieren, n.l. de Bachoy en de Bafing, die zich op 135 M. hoogte bij Bafoulabé vereenigen. De Bafing is de voornaamste. Zij loopen door nauwe, slingerende dalen. Tusschen Bafoelabé en Medine vormt de vereenigde rivier verschillende watervallen, o.a. de 16 a 17 M. hooge vallen van Feloe.
In haar benedenloop stroomt zij door een breede dalvlakte in talrijke bochten en met vele zijarmen („marigots”), die moerassige riviereilanden omsluiten. Ook komen vele zijmeren voor. De ± 1500 K.M.2 groote delta is een labyrinth van wateren, moerassen en eilanden, en wordt door een schoorwal van de zee gescheiden. Op één dezer eilanden ligt de mondingshaven St.-Louis. In den regentijd (Mei—October) is de S. tot Kayes, in den drogen tijd tot Podor voor stoombooten bevaarbaar. De rivier is 1435 K.M. lang, haar stroomgebied K.M.2 groot.
2) Fransch S., 191.640 K.M.2, 1.444.600 inw. Het omvat een uitgestrekt plateaulandschap van graniet en kristallijne- en oude sedimentgesteenten. Groote deelen zijn met lateriet bedekt. In het O. vindt men een deel van het bergland Foeta Djalon, waar de Senegal ontspringt en waardoor de rivieren in nauwe dalen stroomen. Het dal der beneden-Senegal is moerassig. Het klimaat is onaangenaam, ongezond en heet, vooral in het binnenland. St.-Louis heeft een gem. temperatuur van 23,4°, Medine 28,7°. Hier is de heetste maand (April) 33,5°.
In Kayes komen maxima van 43° voor. De regen valt vooral in den zomer en neemt landwaarts toe. St.-Louis heeft 422, Bakel 704 m.M. regen. De winden komen in den regel uit het W., in den winter uit het O., ook de „Tornado” genoemde stormen. Hier en daar is de bodem zeer vruchtbaar en vindt men rijk bouwland en dichte tropische wouden; het grootste deel van het land draagt echter licht doornachtig bosch en grassteppen, in ’t N. heeft het zelfs woestijnkarakter. De bevolking bestaat uit verschillende negervolken, als de Djolof, Mandingo, Toekoelor, enz. en (1917) 5000 Europeanen. Landbouw is hoofdmiddel van bestaan; verbouwd worden grondnoten, mais, gierst, wat rijst, tabak en katoen. De wouden leveren gom van de gummi-acacia, en rubber (vooral in het gebied der Casamanca).
De veeteelt levert runderen en schapen. De jacht op olifanten neemt sterk af. Grondnoten vormen verreweg het voornaamste uitvoerproduct. Een spoorweg verbindt Dakar met St.Louis en andere lijnen verbinden Dakar met het binnenland in de richting van Sansandig en Kayes aan den Senegal met Bammako aan den Niger. De voornaamste plaatsen zijn Dakar, St.-Louis en Rufisque aan de kust, en Kayes aan de boven-Senegal. De Kolonie vormt een deel van Fransch W.-Afrika en wordt bestuurd door een luitenant-Gouverneur, ondergeschikt aan den Gouverneur-Generaal. Zij wordt in de Fransche Kamer vertegenwoordigd door een afgevaardigde.