Selaginella - plantengeslacht der Selaginellaceeën, Lycopodiales, met 700 soorten in de trop. en gematigde streken. Zie plaat Boschbodem I, S. helvetica. Het zijn meest kleine, op Bladmossen gelijkende plantjes, met aan de gevorktvertakte stengeltjes 4 reeksen van driehoekige blaadjes in 2 grootten en vele dichotome luchtworteltjes. Aan het einde van de bebladerde takken zitten de sporophyllen, d.z. de bladeren, die in hun oksel de sporangiën dragen.
Deze sporendragende deelen van de takken zijn in den regel al te onderscheiden, doordat ze niet plat, doch vierkant zijn. Er zijn twee soorten van sporangiën, n.l. macrosporangiën, die groot zijn en ieder slechts 4 mega- of macrosporen bevatten, en veel kleinere microsporangiën, die een groot aantal microsporen hebben. De sporen brengen na kieming de geslachtsorganen voort; uit de megasporen ontstaat een eicel, die bevrucht wordt door spermatozoïden, die zich uit de microsporen ontwikkelen. Na bevruchting van deze eicel ontstaat een niewe plant. Als sierplantjes teelt men onder glas: S. met horizontale stengeltjes (S. apus, S. Denticulatat met de var. albo-spica en aurea), met opstaande stengeltjes (S. cuspidata Emmeliana, S. Martensii, S. grandis) met klimmende stengels van 3ー5 M. lengte, o.a. S. Wildenowii (S. caesia arborea hort.)