Schleiermacher - (Friedrich), 1768—1834, Protestantsch theoloog, die op de ontwikkeling der theologie in de 19de eeuw wel den grootsten invloed heeft gehad. Geb. in Breslau, waar zijn vader Gereformeerd veldprediker was, in de eerste jaren vooral onder leiding van zijn moeder en de Geref. predikanten Sack en Spalding, 1783 in het paedagogium der Herrnhutters te Niesky. Niet de wet of de bekeeringsstrijd van het Hallesche piëtisme, maar de persoonlijke heilservaring van den Heiland, zooals von Zinzendorf die geleerd had, kenmerkte zijn geestelijk leven van dien tijd. In 1785 naar het seminarie te Barby overgegaan, kwam hij hier in zulk een geestelijken strijd, dat hij van zijn vader verlof kreeg van de Herrnhutter Broederschap afscheid te nemen en naar Halle te gaan (1787), waar hij als Herrnhutter Broeder, geheel teruggetrokken, leefde en veel studeerde.
In 1790 legde hij zijn examen af en werd huisonderwijzer ; 1796 predikant aan een ziekenhuis te Berlijn. Hier kwam hij in de kringen der Romantiek. In 1799 houdt hij zijn beroemde „Reden über die Religion an die Gebildeten unter ihren Verachtend’ ; later herhaaldelijk herdrukt. Hij keert zich hierin tegen de verstandelijke opvatting van den godsdienst, zooals die in zijn dagen door de Verlichting werd geleerd, en handhaaft voor de religie een eigen terrein : zij is niet zaak van weten en doen, maar van het „gevoel van het oneindige”, dat zich in weten en doen ontplooit. Is Schl. hier nog in pantheïstische banen, later heeft hij dit gevoel enger verbonden aan het Christelijk geloof en de kerk, als „gevoel der volstrekte afhankelijkheid van God” ( Der Christliche Glaube, 1821 v.). In 1802 werd hij hofprediker te Stolpe, in 1804 hoogleeraar te Halle, in 1807 predikant te Berlijn, in 1810 tevens hoogleeraar. In 1804 begon hij zijn vertaling van Plato’s werken, die voor het vervolg van groote beteekenis is geworden. Maar zijn hoofdverdienste ligt op het gebied der theologie, waarin hij in onderscheiding van zijn tijdgenooten nadruk legde op de persooonlijke ervaring, den persoon van Christus, de kerkelijke gemeenschap. De theologie is voor Schl. wetenschap niet van God, maar van den godsdienst, bepaaldelijk ten dienste van de Christelijke kerk.
Naast en parallel met het Christelijk geloof behandelt hij het Christelijke, zedelijke leven, terwijl de ethiek in het algemeen het geheele geestelijke leven omvat met zijn vier sferen: huisgezin, wetenschap, godsdienst en kunst. Hij ontwikkelde ook als politiek prediker op den kansel een diepgaande werkzaamheid. Hij heeft een groot aandeel genomen in de reorganisatie van de Academie der Wetenschappen en de Universiteit te Berlijn. Hij bevorderde de eenheid der Protestantsche kerken, met name de Unie in Pruisen, en versterkte het nationaliteitsgevoel. Schl. heeft zeer veel geschreven.
Behalve hetgeen genoemd werd o. a. nog: Monologen (1800); Kurze Darstellung des theol. Studiums (1811); Die Christliche Sitte (1843); System der Sittenlehre (1841); Praktische theologie (volledige uitg. ; Predigten (10 dln.), enz. Zijn gezamenlijke werken zijn in drie afdeelingen uitgegeven (1836—64). — Uit het zeer vele dat over Schl. geschreven is, noemen wij: W. Ditlhey, Leben Schleiermachers I (1870); Albr. Ritschl, Schl.s Reden über die Religion (1874).; F. Kattenbusch, Van Schl. zu Ritschl (1892, 19033); J. Wendland, Die religiöse Entwicklung Schl.s (1915).; W. J. Aalders, Schl.s Reden (1909 diss.). ; A. A. Vogelsang, De preeken van Schl. (1916 diss.).