Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Samosir

betekenis & definitie

Samosir - onderafd. der afd. Bataklanden, res. Tapanoeli, Sumatra, omvattende, behalve het eil. S. in het Tobameer, nog eenige landschappen op den W.-lijken oever.

Het eil. S. heeft een oppervl. van ± 530 K.M.2 met een bev. van, naar schatting, 70.000 a 86.000 zielen, is dus dicht bevolkt; het is in ’t W. en Z. tamelijk vlak, terwijl ’t midden door een hoogplateau van 1400 a 1600 M. wordt ingenomen, dat naar ’t Z. en O. met tal van ruggen en ravijnen afloopt. De bodem is niet onvruchtbaar, maar lijdt aan watergebrek, daar wegens de boomloosheid het water bijna niet in den bodem dringt. De teelt van paarden, runderen en varkens is een belangrijk bestaansmiddel; ook natte rijstbouw wordt gedreven op de daarvoor geschikte, niet zeer uitgebreide gronden; van de nijverheid is te noemen het weven en de pottenbakkerij; veel mannen emigreeren naar ’t cultuurgebied van Sumatra’s O.-kust. — De Bataksche stammen, die ’t eiland bewonen, maakten zich vóór de invoering van ’t rechtstreeksch bestuur veel schuldig aan rooverij op ’t meer; het zijn grootendeels nog heidenen; vooral in ’t Z. heeft de Chr. Zending reeds veel bekeerlingen gemaakt. — Vóór 1906 was het eil. een schiereil.; in dat jaar werd de lage 200 M. breede landengte, die ’t met den Z.-lijken oever van ’t Tobameer verbond, doorgegraven.

< >